Ziektebeelden

Ziektebeelden

Overzicht

Hier vindt u een aantal ziektebeelden en aandoeningen.
Naast de beschrijving van de ziektebeelden is er ook beschreven volgens welke richtlijnen de desbetreffende ziektebeelden behandeld kunnen worden. Echter u moet hierbij in acht nemen dat de behandelingen die hier beschreven staan algemene behandelingen zijn. Het is dus niet vanzelfsprekend dat u binnen de praktijk op exact dezelfde wijze behandeld zal worden. De behandeling wordt op uw klachten afgestemd.

De weergegeven teksten hebben een informatief karakter. Er kan geen enkele aansprakelijkheid worden aanvaard indien informatie uit de ziektebeeldengids aanleiding mocht geven tot enigerlei schade. Bij vragen naar aanleiding van de getoonde informatie kunt u altijd contact opnemen met uw therapeut.

Bron: Deze ziektebeelden zijn samengesteld in samenwerking met Marlou van der Lee, Kelly Tuin, Yvonne Way, Lianne Mook,Joost van de Kreeke, Vincent Hompes, Alice Eijkelhof en Mirjam Hoebe (Hogeschool Fysiotherapie in Amsterdam) en Bas Wiebenga (Fysiotherapie Medisch Centrum Noord).

Inhoudsopgave

ACHILLESPEESKLACHTEN

De achillespees is de sterkste pees van het lichaam en een samengestelde pees van drie kuitspieren (m. Gastrocnemius, m. Plantaris en de m. Soleus, samen ook wel de triceps surae), Deze hechten samen aan op het hielbot (calcaneus), (Afb.1). De m. Gastrocnemius en m. Plantaris lopen vanaf het hielbeen naar de binnen en buitenkant van de knie. De m. Soleus loopt vanaf het hielbeen naar de knieholte.
De kuitspieren zijn o.a. actief bij het staan op de tenen en tijdens het rennen.
Tijdens het sporten kan de achillespees overbelast raken. Hierdoor kunnen verschillende klachten rond de achillespees ontstaan. Dit zijn:

  • een ontsteking van de koker die om de achillespees heen loopt (tendovaginitis).
  • ontsteking van de achillespees zelf. Dit wordt ook wel een tendinose genoemd.
  • Ook kan er een ontsteking van de slijmbeurs rond de achillespees ontstaan dit wordt ook wel een bursitis genoemd .
  • Een hielspoor ook wel een fascitis plantaris genoemd. Dit is een ontsteking van het peesblad onder de voet. De pijn wordt veroorzaakt door een niet-bacteriële ontsteking aan het peesblad. Hierdoor wordt er een benige uitwas ten opzichte van het hielbeen gevormd. Veelal is dit het gevolg van overbelasting.

  • Als de krachten echter groot zijn kan er een ruptuur (afscheuring) van de achillespees ontstaan. Een achillespeesruptuur treedt meestal acuut op bij het beoefenen van een sport. Er treedt een plotselinge pijn op ter hoogte van de achterzijde van het onderbeen na een explosieve beweging.

De spierverrekking wordt onderverdeeld in drie gradaties van ernst: 
graad I: milde verrekking ( = microruptuur) 
graad II: matige verrekking: ( = partiële ruptuur) 
graad III: ernstige verrekking ( = totaal ruptuur).

Symptomen
Een ontstekingsreactie van de peeskoker rond de Achillespees is een typische overbelastingsblessure en gaat vaak gepaard met een zacht kraken tijdens beweging. Het geluid is alsof je over licht bevroren sneeuw loopt. Bij chronische ontstekingen ontstaan er verklevingen tussen de peeskoker en de pees met onregelmatige verdikkingen van de peeskoker.

Bij een ontsteking van de achillespees hangen de symptomen af van het stadium waarin de ontsteking zich bevind. In het beginstadium zijn de ontstekingsverschijnselen zoals: zwelling, roodheid, warmte en pijn aanwezig. De pijn is dan vooral na de belasting aanwezig. In een later stadium is de pijn steeds meer aanwezig tijdens het belasten en is uiteindelijk ook aanwezig in rust.

Slijmbeursontstekingen kunnen voorkomen op twee verschillende plaatsen rond achillespees. Er zit een slijmbeurs tussen de Achillespees en het onderbeen en er zit een oppervlakkige slijmbeurs achter op de hiel. De klachten bestaan uit een lokale drukpijn aan de achterkant van de hiel. Het dragen van schoen kan dan erg vervelend zijn. Meestal is het voordurende meganische contact tussen hak en schoen ook de oorzaak van de bursitis op de hak.

De klachten bij een hielspoor bestaan uit een goed te lokaliseren vlijmscherpe pijn, met name tijdens het lopen wanneer de hiel wordt neergezet. Er komt op dat moment extra druk plaats op de hiel wat vervolgens de vlijmscherpe pijn geeft.

Bij een achillespeesruptuur worden vaak de volgende sympomen zichtbaar. 
Tijdens het sporten ontstaat een acute heftige pijn ter hoogte van de achillespees waarbij de patiënt meestal een knap hoort en/of voelt. Verder lopen is onmogelijk.
Direct na het letsel is een gat tevoelen in het verloop van de pees, na enkele uren is dit nog moeizaam te voelen door de forse zwelling die dan volgt. De eerste dagen na het ontstaan van het letsel houd deze forse zwelling en een bloeduitstorting aan.

Diagnostiek
De klacht wordt aangetoond door de verschillende symptomen die bij een bepaalde achillespeesklacht horen. Voor deze indeling kijk onder symptomen.

Risicofactoren / Oorzaken
We onderscheiden factoren vanuit het lichaam zelf (interne) en factoren van buiten het lichaam (externe) die de klachten kunnen veroorzaken. 
Interne factoren:

  • Afnemende doorbloeding van de pees. Dit is een “normaal” verschijnsel bij het toenemen van de leeftijd. De meeste klachten komen dan ook voor tussen de 35 en 45 jarige leeftijd, meer bij mannen dan bij vrouwen
  • Vermindering van de spierkracht en lenigheid van de kuitspieren
  • Overgewicht, bij een hoger lichaamsgewicht zijn de krachten die opde achillespees werken uiteraard hoger.
  • Standafwijkingen van de voet, zoals hol- en knikvoet, waardoor een versterkte naar binnen gedraaide positie van de voet ontstaat tijdens het afwikkelen
  • Beenlengteverschil en scheefstand van het bekken
  • Een uitsteeksel aan het bovenste/buitenste gedeelte van het hielbeen. Dit wordt een Haglundse deformiteit genoemd.

Externe factoren:

  • Plotselinge verandering van trainingsintensiteit
  • Slechte looptechniek
  • Wisselen van ondergrond (droog, hard, nat, glibberig)
  • Slecht schoeisel (versleten, te weinig schokdemping, slechte hielkap)
  • Sterke afkoeling, natte schoenen/sokken
  • Mate van belasting (veel springen, keren, wenden)

Epidemiologie
Over het algemeen komen de klachten rondom de achillespees vaker voor bij mannen dan bij vrouwen tussen de 30 en 45 jaar. Dit geldt voor alle klachten met betrekking tot de achillespees. 
Meestal komen achillespeesklachten vaker voor bij sporten,  De prevalentie ligt hoger bij sporten met een grote loop- dan wel sprongcomponent. Zeven tot negen procent van de professionele sporters met deze sport – belasting krijgt met een achillestendinopathie te maken en bij zes tot 18 procent van alle blessures bij hardlopers is de achillespees betrokken.

Preventie en wat kunt u zelf aan de aandoening doen

  • Zorg voor een goede warming-up.
  • Wanneer de kuitspieren goed ontwikkeld zijn, dan neemt de kans op klachten van de achillespees af. Het is dus ook aan te raden spierversterkende oefeningen te doen voor de kuitspieren/achillespees.
  • Door de kuit te masseren kunnen de kuitspieren ontspannen en wordt de spanning op de achillespees verminderd. Daarnaast neemt de doorbloeding van de weefsels toe, waardoor de kans op spierkramp vermindert en het herstel bevorderd word.
  • Rekkingsoefeningen van de diepe en oppervlakkige kuitspieren verminderen de spanning op de achillespees.
  • Tegen het afkoelen van de pees kunnen warme, hoge sokken gedragen worden.
  • Zorg voor de juiste sportschoenen! Het in aan te bevelen advies te vragen van een deskundige bij de aanschaf van nieuwe sportschoenen.
  • Zorg voor een rustige opbouw in de training, zodat het lichaam rustig kan wennen aan de extra belasting.
  • Zorg voor een goede afbouw van de training (cooling-down).

Behandeling
Alleen voor een achillespeesruptuur (graad 3) worden interventie methodes overwogen. 
Er zijn twee interventie methodes:

    • De operatieve behandeling, waarbij de peesuiteinden tegen elkaar aangelegd en gehecht worden. Dat hechten kan op verschillende manieren. Hierna volgt een periode van drie weken ingipsen van het onderbeen. Hierna kan er voorzichtig worden gestart met het opbouwend belasten middels loopgips. Na 8 weken is geen gips of hak verhoging meer nodig. Gemiddeld duurt het herstel ongeveer 25 weken voor de pees weer geheel kan worden belast, ook sport specifiek. Geen enkele ingreep is zonder risico’s. Zo is ook bij deze operatie de normale kans op complicaties van een operatie aanwezig, zoals nabloeding, infectie,
    • De niet-operatieve behandeling(conservatief), waarbij de voet in strekstand (spitsstand) gehouden wordt met behulp van een gipsspalk of tape. De spitsstand van de voet zorgt ervoor dat de gebroken peesuiteinden tegen elkaar komen te liggen en er bij de genezing geen groot defect overbrugd hoeft te worden.

Welke behandeling wordt gekozen hangt van veel factoren af, bijvoorbeeld de leeftijd, gezondheid, (sport)activiteit en voorkeur van de patiënt of behandelaar.

Het verloop van het herstel van de klachten rond de Achillespees is goed. De meeste patiënten zijn langere tijd klachtenvrij. Slechts bij heftige pijnklachten en beperkingen is een eventuele operatie zinvol en bij 75%-80% is dit succesvol.

Taak/toegevoegde waarde fysiotherapeutische behandeling
De behandelingen bij een achillespeesontsteking, een ontsteking van de koker om de achillespees of slijmbeursontsteking komen met elkaar overeen.
Bij aanwezigheid van ontstekingsverschijnselen zoals zwelling en roodheid en bij licht kraken van het omgevende weefsel van de achillespees kan gebruik gemaakt worden van ijsmassage. Dit kan door de pijnlijke plek te masseren met een smeltend ijsblokje. Er kan ook gebruik gemaakt worden van een coldpack. Zorg er wel voor dat je bijvoorbeeld een theedoek ertussen legt om bevriezing van de huid en onderliggend weefsel te voorkomen. Het koelen kan een aantal keer per dag gedurende 10 tot 15 minuten worden uitgevoerd.
Omdat de voet minder belast word is het belangrijk de bewegelijkheid (mobiliteit) van de gewrichten optimaal te houden door de voet blijven te bewegen binnen de pijngrens.
Verder kan er een bandage worden aangelegd om de achillespees zoveel mogelijk te ontlasten tijdens het lopen en er kan een hakverhoging worden aangelegd in de schoenzool. Met deze verhoging wordt de achillespees en kuitspier zoveel mogelijk ontlast tijdens het lopen. 
Als de klachten ontstaan door een beenlengteverschil of standafwijking van de voet kan een schoenaanpassing of aangepast inlegzooltje van toepassing zijn. 
De oefentherapie bestaat uit:

  • Rekkingsoefeningen; hierbij staat het rekken van de kuitspieren tot de pijngrens centraal.
  • Spierversterkende oefeningen; van voetboogspieren en kuitspieren, aanvankelijk onbelast, geleidelijk opvoeren tot kuitenwip (met de voorvoet op een traptrede staande intensief op en neer bewegen). Er kunnen eventueel ook excentrische oefeningen worden gedaan, maar toepassing daarvan vergt goede instructie en begeleiding.
  • Coördinatieoefeningen; in de eerste instantie algemeen, op één been staan op een vlakke ondergrond vervolgens op een wiebelplank. Hierna worden sportspecifieke oefeningen gedaan, zoals bijvoorbeeld het maken van uitvalspassen, om uiteindelijk de sportactiviteit te kunnen hervatten.

Behandeling van een Hielspoor
De behandeling van een hielspoor ziet er iets anders uit dan bij de andere achillespeesklachten.
Om de pijn te dempen kan ook gebruik gemaakt worden van de ijsmassage. Dit wordt dan ook op de pijnlijke plek uitgevoerd, u kunt dit ook zelf doen wanneer u klachten krijgt. 
Vervolgens worden de factoren aangepakt die de hielspoor veroorzaakt hebben. Beenlengteverschil of het verkeerd afwikkelen van de voet kan gecorrigeerd worden middels een inlegzool, een stevigere schoen, evt. wigjes in de schoenen, enz. Dit geeft vaak al voldoende verlichting waardoor de sportactiviteit weer hervat kan worden. Er mag dan alleen getraind worden binnen de pijngrens!

Nabehandeling van achillespeesruptuur
Voor zowel de niet-operatieve als de operatieve behandeling bestaat er een nabehandelingschema. Elk ziekenhuis heeft zo zijn eigen schema. 
Na een operatieve behandeling het onderbeen en de enkel in gips gezet. Na 3 weken gips en +-3/ 4 weken loopgips mag het gips worden verwijderd en moet er flink worden geoefend. De fysiotherapeut zal zich dan vooral richten op het beweeglijk houden van het enkelgewricht, het voorkomen van verkorting en het vergroten van de spierkracht van de kuitspier. Na ongeveer 3 maanden mag men heel voorzichtig beginnen met wat looptraining.
Als er word gekozen voor een niet-operatieve behandeling bestaat de nabehandeling uit 6-8 weken tape, bandage of gips om de achillespees te ondersteunen en een hakverhoging.

Voor meer uitgebreide informatie verwijzen wij u naar:
www.hielspoor.com
www.lumc.nl

Bronnen
www.hielspoor.com

http://www.lumc.nl/patfolders/patientenfolders/heelkunde/gescheurdeachillespees.html

ADERVERKALKING

Aderverkalking (atherosclerose, arteriosclerose)
Aderverkalking is de benaming van een aantal processen waarbij slagaders als het ware ‘dichtslibben’. Het dichtslibben van de aderen gebeurd niet van het ene op het andere moment. Het is een proces dat vaak jaren in beslag neemt. Door bijvoorbeeld een hoge bloeddruk wordt de binnenbekleding van de bloedvaten, het endotheel, aangetast. Op de beschadigende plekken kunnen zich vetten afzetten waardoor het endotheel naar binnen wordt gedrukt. Hierdoor kunnen de bloedvaten vernauwen en zelfs verstopt raken. Deze combinatie van processen leidt tot een vermindering van doorstroom van het bloed, wat kan betekenen dat het weefsel en de organen die door deze bloedvaten worden voorzien minder, te weinig of soms zelfs geen bloed meer krijgen. 
Normale verouderingsprocessen, ongezonde voeding en andere levensgewoonten vooral roken! dragen in belangrijke mate bij aan het proces van atherosclerose.

Aderverkalking is eigenlijk een zwelling in de bloedvatwand ten gevolge van ophoping van cholesterol en dode witte bloedcellen. 
1. Binnenbekleding bloedvat (endotheel); 
2. ophoping van cholesterol, vet, dode witte bloedcellen;
3. verkalkte kern; 
4. bindweefsellaag; 
5. spierlaag.

 

Er zijn drie stadia’s van aderverkalking:
Stadium 1
De binnenste bekleding van de bloedvaten bestaat uit platte cellen, de endotheellaag. Het eerste begin van aderverkalking is een beschadiging van deze endotheellaag.

Stadium 2
Door de beschadiging van de endotheellaag kunnen zich vetten uit het bloed, bloedlipiden, vastzetten in en onder de beschadigde bloedvatwand. Deze bloedlipiden zijn kleverig, waardoor op de beschadigde plek ook weer bloedplaatjes vastkleven. Als reactie op de verdikking die hierdoor ontstaat, stuurt het lichaam zogenaamde macrofagen naar de verdikking. Deze macrofagen breken de verdikking weer af.

Stadium 3
Er treedt nieuwvorming op van spierweefsel en bindweeselcellen. Beiden zijn onderdeel van de bloedvatwand. Door verkalking wordt het bloedvat stugger, en dus kwetsbaarder. Bovendien is de verdikking onder de binnenste bloedvatwand, de endotheellaag, nog steeds (deels) aanwezig. Hierdoor vindt vaak vernauwing van het bloedvat plaats.

Symptomen
Als er aderverkalking optreedt in de benen wordt het ook wel claudicatio intermittens genoemd, of ook wel etalagebenen. Klik op de hyperlink om de specifieke symptomen van deze aandoening te bekijken.
Verder zijn er geen symptomen op te merken aangezien het dichtslippen van de vaten bij een patiënt niet opgemerkt wordt. Naargelang de aard van de vernauwde slagaders kunnen er zich in een latere fase problemen manifesteren.

Diagnose
Aderverkalking is geen diagnose op zich maar een risicofactor voor vele andere hart en vaat aandoeningen. Kijk voor algemene informatie over hart en vaatziekten op de hyperlink

Onderzoek naar snelheid van het bloed (vernauwing)
Het Doppler-onderzoek is een onderzoek naar de snelheid van de bloedstroom en de stroomrichting van het bloed. Hierbij wordt gebruik gemaakt van ultrageluidsgolven. Dit zijn geluidsgolven die niet hoorbaar zijn. De geluidsgolven worden uitgezonden door een zender, transducer genaamd. Deze wordt geplaatst op de huid. Deze tranducer is tegelijk ook de ontvanger van de golven die teruggekaatst worden. 
Het bloed bevat ontelbare bloedlichaampjes die geluidsgolven kunnen terugkaatsen. Afhankelijk van de stroomsnelheid van het bloed wordt er een hoger of lager geluid weergegeven. Dit noemt men het Doppler-effect. Op deze manier kan de snelheid en de richting van de bloedstroom worden gemeten. Als het bloed veel sneller stroomt, is er een vernauwing. Als er geen stroom wordt waargenomen, is het bloedvat verstopt. 
Dit onderzoek wordt soms gecombineerd met een echografie. In dat geval spreken we van een Duplex-onderzoek.

Tijdens het onderzoek neemt de patiënt plaats op een stoel of onderzoekstafel. Op de huid wordt gel aangebracht. Met de gel wordt een goed contact tot stand gebracht tussen de transducer en de huid. De transducer is verbonden met een computer, die de teruggekaatste geluidsgolven vergelijkt met de verzonden geluidsgolven. Daaruit wordt opgemaakt wat de stroomsnelheid van het bloed is. Het onderzoek duurt ongeveer 30 tot 45 minuten.

Oorzaken

  • Roken, stress, overgewicht, weinig bewegen.
  • Hoge bloeddruk
  • Suikerziekte
  • Cholesterol hoe meer cholesterol erin het bloed zit, hoe meer er achter blijft in het bloedvat
  • Bestaande hart- en vaatziekten bv. hartfalen en trombose

Gevolg
Hartinfarct (Myocard Infarct) 
Herseninfarct (Cerebraal Infarct) 
Etalagebenen (Claudicatio Intermittens) 
Hartkramp (Angina Pectoris)

Epidemiologie
Hart –en vaatziekten vormen nog altijd de belangrijkste doodsoorzaak in Nederland,met 33% van de totale sterfte. Per jaar sterven in ons land meer dan 45.000 mensen aan deze aandoeningen. Cerebrovasculaire aandoeningen (CVA) vormen een belangrijk deel van de problematiek van hart –en vaatziekten. Per jaar sterven er meer dan 11.000 Nederlanders aan deze ziekten, waarvan driekwart aan een herseninfarct. Naar schatting worden er 41.000 personen voor het eerst door een CVA getroffen. Er overlijden in absolute zin meer vrouwen dan mannen aan hart –en vaatziekten. Wanneer rekening gehouden worden met de verandering in de leeftijdsopbouw van de Nederlandse bevolking is er continuering te zien van daling in sterfte aan hart –en vaatziekten.

Behandelen
Hoge cholesterol is niet onomkeerbaar. Betere leefgewoonten zoals een gezondere voeding en meer lichaamsbeweging kunnen de cholesterolspiegel verbeteren.
Daalt de cholesterolspiegel onvoldoende door deze maatregelen? Blijft de cholesterolspiegel sterk verhoogd? Dan kan het gebruik van cholesterolverlagende geneesmiddelen nodig zijn.
Een regelmatige en volgehouden inname van deze geneesmiddelen zal het risico op hart- en vaatziekten sterk verminderen. Daarnaast is het noodzakelijk dat de risicofactoren optimaal worden aangepakt. Een aangepaste behandeling van suikerziekte en te hoge bloeddruk kan de kans op vaatletsels drastisch verminderen. 
In het ergste geval kan een medische ingreep nodig zijn. Er bestaan verschillende ingrepen voor de behandeling van vaatvernauwingen:

  • Ter hoogte van het hart kan een ‘ballonnetje’ in de verstopte ader worden gebracht. Dit wordt kort tijd opgeblazen om de verstopping open te rekken.
  • De bloedstroom kan ook worden hersteld met een bypassoperatie. Hierbij wordt een omleiding gelegd die de verstopping omzeilt.
  • Voor de hersenbloedvaten en bloedvaten in de benen bestaan er eveneens speciale technieken om de bloedsomloop te herstellen.

Preventie
Voorkomen is altijd beter dan genezen. Daarom volgen hier enkele waardevolle tips die onder andere kunnen helpen het cholesterolgehalte onder controle te houden:

  • Zorg voor een evenwichtig voedingspatroon
    – Gevarieerd eten
    – Beperking van verzadigde vetten zoals roomboter, volle melk, vette vleeswaren
    – Inname van veel groenten en fruit
    – Matig gebruik van suiker en zout
    – Inname van veel zetmeel en voedingsvezels
    – Drink minstens 1.5 liter per dag
    – Eet minstens tweemaal per week vis
  • Stop met roken: Roken verhoogt de kans op hart- en vaatziekten
  • Vermijd overgewicht
  • Laat hoge bloeddruk behandelen
  • Vermijd stress
  • Zorg voor voldoende lichaamsbeweging
  • Wees matig met alcohol

Fysiotherapie
De fysiotherapeut helpt om in beweging te blijven en de problemen te verminderen in het dagelijkse leven. 
Doordat lopen pijn gaat doen (bij etalagebenen), gaan veel mensen op een andere, geforceerde manier lopen. Dit is bedoeld om klachten te vermijden en kost veel energie. Looptraining onder begeleiding van de fysiotherapeut is effectief gebleken. Onder begeleiding leert u de coördinatie verbeteren en u kunt steeds verder lopen zonder pijn. 
Het geven van de juiste informatie en goede voorlichting is een essentieel onderdeel van de fysiotherapeutische behandeling van aderverkalking. Om blijvend resultaat te boeken, is immers vaak een verandering van uw gedrag nodig. 
De fysiotherapeut leert ook aan hoe men zelfstandig de klachten onder controle kunt houden. Hiervoor heeft de fysiotherapeut, naast de behandeling, een activeringsprogramma. Dit stimuleert de patiënt om na afloop van de therapie te blijven bewegen en de gezonde leefgewoonten voort te zetten.

Behandeldoelen

  • Vergroten van de loopafstand
  • Verhogen van de pijntolerantie / leren “door de pijn heen te lopen”
  • Verminderen van angst voor de pijn
  • Verbeteren van het looppatroon
  • Ontwikkelen van een actieve leefstijl
  • Verbeteren van specifieke vaardigheden
  • Geven van informatie en voorlichting

Voor meer uitgebreide informatie verwijzen wij u naar
www.hartstichting.nl

ARTROSE EN ARTRITIS

Reuma
Reuma is de verzamelnaam voor een groot aantal aandoeningen aan het bewegingsapparaat van het lichaam. Dit bestaat uit gewrichten, pezen, banden en spieren. Er zijn maar liefst 200 verschillende soorten reuma. De meest voorkomende vormen van reuma zijn artrose en artritis. 

Artrose (Artrosis deformans)
Degeneratie (kwalitatieve achteruitgang) van het gewricht bijvoorbeeld door slijtage. 
Artrose is een degeneratief proces dat het kraakbeen, een laagje bindweefsel op het gewrichtsvlak, in het gewricht aantast en op den duur kan laten verdwijnen. Als reactie hierop vindt vaak botwoekering plaats, een (tijdelijke) groei van plaatselijk botweefsel. Zie de afbeelden hiernaast voor verduidelijking.
Artrose vindt meestal plaats in de knieën, heupen en de lage wervels.

Primaire vorm.
Deze vorm ontstaat meestal door ouderdom en vindt dus plaats op hogere leeftijd door een leven lang belasten van het kraakbeen. 
secundaire vorm.
Deze vorm vindt meestal plaats na een letsel. Dit kan een ruptuur aan de knie inhouden, een fractuur van het bot, een artritis, een bandletsel enz, enz.

Waarom is het kraakbeen zo kwetsbaar?
Het kraakbeen is een dun laagje bindweefsel op het bot, aan de binnenkant van het gewricht. Het heeft als functie de glij-beweging van de kop en de kom van het gewricht zo soepel mogelijk te laten verlopen. 
Tussen het kraakbeen van de kop en de kom zit vocht dat het kraakbeen smeert. Het is een soort vettige substantie die door het gewrichtskapsel wordt afgegeven. 
Het kraakbeen is een zeer kwetsbare structuur. Dit komt omdat het kraakbeen slecht doorbloed is. Door de slechte doorbloeding kan er niet veel bloed door het kraakbeen heen lopen, waardoor afvalstoffen en voedingsstoffen niet in grote hoeveelheden af- en aangevoerd kunnen worden. Als er een beschadiging optreedt in een structuur moeten er grote hoeveelheden voedingsstoffen en bouwstoffen worden aangevoerd om de schade te herstellen. Als dit niet snel genoeg kan, zal het herstelproces van de desbetreffende structuur slecht en zeer langzaam verlopen. 

Verloop van artrose
Artrose verloopt in drie fasen:

  • In de eerste fase is de aantasting van het kraakbeenweefsel aanwezig. Echter, de patiënt merkt er nog vrijwel niets van.
  • In de tweede fase heeft de patiënt last van pijn en stramheid in de gewrichten. De achteruitgang van het kraakbeen en het bot zijn duidelijk te zien op een röntgenfoto.
  • In de derde fase heeft het gewricht geen goede functie meer en is totaal onbruikbaar. Op een röntgenfoto is goed te zien dat het botweefsel rond het gewricht ernstig is aangetast.
  • In een gevorderd stadium van artrose is het kraakbeen in het gewricht grotendeels of volledig verdwenen. De twee botuiteinden waartussen het gewricht zich bevindt, komen nu direct met elkaar in verbinding, in plaats van dat de uiteinden nog beschermd worden door een laagje kraakbeen.

Doordat er geen kraakbeen meer is dat het botweefsel beschermd, neemt de druk op het botweefsel toe. Het botweefsel maakt nu zelf aanpassingen ter bescherming. Het bot gaat “verharden”.
Als men kijkt naar een gezond stuk bot dan ziet men aan de binnenzijde van het bot een poreuze structuur. Er zijn kleine ruimtes zichtbaar in het botweefsel. Mede hierdoor kan het bot de schokken die het krijgt opvangen. Bij een patiënt met artrose verandert het botweefsel in een veel dichtere structuur en kan het bot veel minder goed schokken absorberen. Hierdoor neemt de belasting op het gewricht weer toe en komt men in een vicieuze cirkel terecht.
Kraakbeen beschermt het bot en heeft zelf geen pijnreceptoren (nociceptoren), zodra het kraakbeen in zodanige mate versleten is, kunnen de bot delen tegen elkaar aan komen. Dit is dus erg gevoelig, omdat het botvlies wel veel pijnreceptoren bevat (denk aan uw scheenbeen stoten).

Symptomen:
Pijn; ontstaat door:
Rek pijn van de omliggende banden en pezen van het gewricht 
Ontstekingen ten gevolge van de artritis 
Verhoogde botdruk
Verdwijnen van het kraakbeen als beschermingslaag voor het bot
Ochtendstijfheid 
Overgewicht (obesitas)
Kraken van het gewricht (Crepitaties) 
Verminderde beweeglijkheid 
Verminderde spierkracht van omliggende spieren 
Verminderde stabiliteit van het gewricht 
Vervorming van het gewricht 
Verminderd lokaal uithoudingsvermogen (vermoeid gevoel in de spieren)

Naast deze symptomen kan er ook nog sprake zijn van:
Startstijfheid
Het moeilijk op gang komen na een rustpauze die volgt op een redelijk intensieve belasting.
Nachtlijke pijn (in sommige gevallen)

Vervorming van het botweefsel
In fase drie van de aandoening kan het gewricht vervormingen geven. Dit komt door botvorming op de aangedane gedeeltes van het gewricht.

Diagnostiek
In de huisartsenpraktijk wordt de diagnose artrose vooral gesteld op grond van de klinische
symptomen, de lokalisatie van de gewrichtsafwijkingen in combinatie met de leeftijd. Mocht de huisarts twijfelen kan er een röntgenfoto gemaakt worden. 

Oorzaken / risicofactoren
Bij de primaire vorm van artrose is de verhouding tussen de belasting en de belastbaarheid verstoord. Door een verkeerde belasting kan de hoeveelheid kraakbeen achteruitgaan. Hierbij kan verkeerde belasting zowel overbelasting als onderbelasting betekenen. 
Bij het ontstaan van de secundaire vorm van artrose gaat er een andere aandoening aan de gewrichtslijtage vooraf. De artrose is in dit geval een gevolg van een andere aandoening. 

Voorbeeld
Dit zou bijvoorbeeld een ontsteking aan één van de kniebanden kunnen zijn. Door deze ontsteking komt er ontstekingsvocht in het gewricht. Dit komt in de plaats van de natuurlijke smeer die er behoort te zijn. Door dit vocht kunnen de gewrichtskom en de kop niet goed meer over elkaar heen glijden en is de kans op slijtage van het kraakbeen groter. 
Als een ontsteking langere tijd aanhoudt kan het kraakbeen aangetast worden. Dit kan zo blijven ook nadat de ontsteking is overgegaan. In dat geval is er sprake van een secundaire vorm van artrose.

Epidemiologie
Artrose is de meest voorkomende gewrichtsaandoening van het bewegingsapparaat. Het voorkomen van artrose neemt toe met de leeftijd. Artrose komt meer voor bij vrouwen dan bij mannen. Op basis van huisartsregistraties is geschat dat in 1994 in Nederland 181.800 personen artrose van de heup hadden en 295.600 personen artrose van de knie,ook andere gewrichten zijn vaak aangedaan.

Wat kunt u zelf aan de aandoening doen
Wat u het beste kan doen als u gediagnosticeerd bent met artrose is zoveel mogelijk streven naar zelfactiviteit. Dit leidt tot een actieve leefstijl en geeft als gevolg afleiding van de pijnklachten. Het is sterk af te raden om bepaalde activiteiten door de pijn te verminderen of te vermijden, natuurlijk wel op aangeven van uw behandelend specialist.

Preventie
De kans op artrose wordt groter bij aanhoudende overbelasting op één plek in het lichaam. Hierbij valt te denken aan zwaar werk, werk waarbij steeds herhaalde bewegingen gemaakt moet worden, topsport. 
Ook door overgewicht kan artrose vormen. Klik op de link overgewicht  voor meer informatie over overgewicht en hoe onder andere voorkomen kan worden.

Behandeling
Chirurgie
Door middel van chirurgisch ingrijpen kan:
Een standsverandering van een gewricht worden aangepast en zo de belasting worden genormaliseerd 
Een prothese worden aangebracht 
Een gewricht in een zo gunstig mogelijke stand worden vast gezet.

Behandeling van de fysiotherapeut
De behandeling van de fysiotherapeut zal doorgaans in het teken staan van twee zaken:

Het stimuleren van functies, activiteiten en participatie.
Hierbij wordt gekeken naar de bewegingen van het lichaam, eventuele beperkingen (zoals bijv. lopen, bukken, gaan staan), en indien aanwezig de participatieproblemen (zoals bijv. Deelname
aan huishouden en/of beroep). Welke vorm van bewegen is juist goed, en welke vorm niet.

Het bevorderen van een adequate wijze van omgaan met klachten.
Daar waar het vorige punt zich meer op het lichamelijk aspect richt, is dit punt meer gericht op het geestelijk aspect. Hoe wordt de pijn ervaren, wat is de reactie hierop. Is dit de juiste reactie. Wordt het bewegingsgedrag hierdoor beïnvloedt. 
Met de fysiotherapeut worden dit soort zaken uitvoerig besproken.
Centraal in de behandeling staat de balans tussen belasting en de belastbaarheid. De behandeling bij patiënten met artrose bestaat uit het reguleren van de belasting van het desbetreffende gewricht. Dit kan door de belasting omlaag en/ of de belastbaarheid van het gewricht omhoog te brengen. Dit kan op de volgende manieren:

Gewrichtsbescherming: Naast gedoceerde rust kunnen door middel van fysiotherapie bepaalde spiergroepen worden getraind waardoor het gewricht meer belast kan worden. Daarnaast kunnen spiergroepen met een te hoge spanning worden ontspannen waardoor de druk op het gewricht minder wordt. 
Pijnbestrijding: Door middel van de oefeningen die men bij de fysiotherapeut krijgt kan de belastbaarheid van de knie verhoogd worden of de belasting naar beneden gebracht worden. Kort gezegd kan de knie daardoor meer verdragen waardoor de pijn bij bepaalde belasting kan afnemen. Ook kan de pijn bestreden worden door medicijnen die de ontsteking doen afnemen en door pijnstillende medicijnen in te nemen.

 

Voor meer uitgebreide informatie verwijzen wij u naar:

Artrose en Reuma stichting.

BELASTING EN BELASTBAARHEID

Belasting en belastbaarheid
Belasting: “Een last of gewicht dat gedragen moet worden of dat op een individu rust.”
Dit kan een last zijn in gewicht (kg) maar ook een last op geestelijk niveau. Is de last op het geestelijk niveau dan is de last niet uit te drukken in een waarde. Het is in dat geval de psychische druk die er op een individu wordt uitgeoefend. 

Belastbaarheid (ook wel draagkracht genoemd): dit is de last die een individu of een gedeelte van het individu kan dragen. Belastbaarheid hangt samen met de algehele conditie van het lichaam of delen van het lichaam bijv. de achillespees of de knie. Een chronische ontsteking van de achillespees verlaagt de conditie van de achillespees en daardoor de belastbaarheid. Het woord conditie van het lichaam of de conditie van delen van het lichaam is een sleutelwoord bij het begrip belastbaarheid. 

Ziektes (ontstekingen/griep), vermoeidheid (geestelijke conditie), overtraining, langdurige onderbreking van de training verlagen de belastbaarheid: er is sprake van een verlaging in de belastbaarheid.

Voorbeeld 1: de belastbaarheid van een gewricht is bijvoorbeeld plus minus 40 kg. Dit betekent dat de belasting die het gewricht kan dragen kleiner of gelijk is aan 40 kg. 
Als een persoon, bijvoorbeeld door overgewicht, meer dan 40 kg op het gewricht laat rusten dan is er sprake van overbelasting. Het gewricht heeft een hogere belasting te verdragen dan de belastbaarheid toelaat. 

Voorbeeld 2: een persoon kan een bepaalde geestelijke belasting dragen. 
Deze belasting is gedurende het dagelijks leven laag maar kan door bepaalde gebeurtenissen ineens veel hoger worden. Dit kan bijvoorbeeld zijn door een aangrijpende gebeurtenis in de omgeving van een persoon. Het kan op een dergelijk moment zo zijn dat de belastbaarheid van deze persoon veel lager wordt omdat er op het desbetreffende moment al een hoge belasting op de persoon rust. 
Als deze belasting te hoog is dan is de belasting groter dan de belastbaarheid. In een dergelijke situatie kan dit resulteren in een overspannen toestand. 

Voorbeeld 3: in voorbeeld 1 werd er uitgelegd dat een gewricht een bepaalde belastbaarheid heeft. Dit geldt ook voor de spieren in het lichaam.Een spier is opgedeelt in 3 eigenschappen, namelijk: spieruithoudingsvermogen, spierkracht en coördinatie. Door deze eigenschappen heeft de spier een bepaalde belastbaarheid. Als er een overbelasting plaats vindt, wil dit zeggen dat de spier de belasting niet meer aan kan. Hierdoor kan de spier beschadigen in de vorm van een overrekking of spierscheuring (ruptuur), klik op de link voor meer uitleg hierover. Dit kan liggen aan het uithoudingsvermogen van de spier of aan de kracht of aan de coördinatie. Dit komt over het algemeen meer voor in de sport, een aandoening die veelvuldig voorkomt in de sport is de zweepslag. De oorzaken die hiertoe leiden hebben te maken met deze vorm van belasting en belastbaarheid.

Het fysiotherapeutische belang van belasting / belastbaarheid:
Binnen de fysiotherapie moet altijd gelet worden op de belasting en de belastbaarheid. Patiënten die bij de fysiotherapeut komen, hebben in de meeste gevallen een verstoorde verhouding tussen de belasting en de belastbaarheid. 
De fysiotherapeut moet goed rekening houden met de belasting die aan de patiënt wordt opgelegd. Bij de lage belasting heeft de behandeling geen effect heeft. Bij te hoge belasting verergeren de klachten.
Bij het doel van de behandeling spelen de belasting en de belastbaarheid een grote rol. De fysiotherapeut kan een patiënt helpen door de belasting omlaag te brengen of door de belastbaarheid omhoog te brengen. 
In het eerste geval pakt men hetgeen de patiënt belast aan. Dit kunnen van allerlei factoren zijn bijvoorbeeld de werkomgeving van de patiënt, overgewicht, houding enz, enz. 
In het tweede geval pakt men de belastbaarheid van de patiënt zelf aan. Dit kan de therapeut doen door de patiënt te trainen waardoor de patiënt een hogere belasting aan kan. De patiënt is als het ware in staat meer last te torsen dan voorheen. Door training verbetert de belastbaarheid. Door training is het lichaam in staat is om steeds grotere belastingen aan te kunnen. Regelmatig trainen verhoogt de conditie en daardoor de belastbaarheid; het lichaam wordt sterker: er is sprake van een verbetering in de belastbaarheid.

De behandeling kan worden vergeleken met een weegschaal. Aan de ene kant de belasting en aan de andere kant de belastbaarheid. Bij deze weegschaal mag de belasting niet zwaarder zijn dan de belastbaarheid. Is dit het geval dan kan de fysiotherapeut het verschil oplossen door aan de ene kant de belasting af te laten nemen en/ of aan de andere kant de belastbaarheid iets te laten toenemen.

Voor meer uitgebreide informatie verwijzen wij u naar: http://www.medicinfo.nl/%7Bf53e3059-d139-4815-8abb-31de26d9e0af%7D/d_js4000

BEROERTE

Beroerte
Als de bloedvoorziening naar de hersenen plotseling onderbroken wordt, spreekt men van een beroerte. Er kan dan sprake zijn van een hersenbloeding, van een herseninfarct en van een TIA of tijdelijke/voorbijgaande beroerte. Een beroerte wordt ook wel een stroke of een CVA genoemd: Cerebro Vasculair Accident. 
Doordat er geen bloed meer komt in een deel van de hersenen, functioneert een deel van de hersenen niet meer. Meestal treden er verlammingen op, zie voor andere verschijnselen kopje symptomen.

Herseninfarct
In 80% van de gevallen van de beroertes gaat het om een herseninfarct. Dit ontstaat als een bloedstolsel een slagader in het hoofd afsluit, waardoor een deel van de hersenen geen bloed en dus geen zuurstof meer krijgt. Dit deel van de hersenen sterft daardoor af. De oorzaak van de vernauwing in de slagader kan slagaderverkalking (ook wel atherosclerose genoemd) zijn, maar het is ook mogelijk dat een bloedprop via het hart naar de hersens aangevoerd is en daar een ader afsluit.

Hersenbloeding
Een hersenbloeding ontstaat doordat een zwakke plek in een bloedvat openbarst of scheurt. Hierdoor raakt er hersenweefsel beschadigd. De verschijnselen zijn hetzelfde als bij het herseninfarct. Hieronder ziet u een voorbeeld van een hersenbloeding.

TIA (tijdelijke of voorbijgaande beroerte)
Als de verschijnselen van een beroerte maar kort aanhouden, is er sprake van een TIA (transient ischemic attack). Dit is een tijdelijke beroerte, waarbij de verschijnselen tussen de 20 minuten en 24 uur aanhouden. Verlamming, duizeligheid, dubbelzien of blindheid aan één oog zijn veelvoorkomende verschijnselen. Meestal aan één kant, omdat de TIA meestal maar in één hersenhelft zit. De linker hersenhelft stuurt de rechterkant van het lichaam aan en de rechter hersenhelft stuurt de linkerkant van het lichaam aan. Bij verlamming aan de linkerkant van het lichaam, is er dus sprake van een beroerte ergens in de rechter hersenhelft. Verder zit het spraakcentrum weer in de linkerhersenhelft.

Symtomen
Voorafgaand aan een beroerte, is er in 20 tot 30% van de gevallen sprake van kortdurende uitvalsverschijnselen in de hersenen. Deze kunnen zich uiten in:

  • dubbelzien
  • blindheid aan één van beide ogen
  • wartaal praten, moeilijk praten
  • evenwichtsproblemen, duizeligheid, gebrekkige coördinatie van armen en benen
  • een afhangende mondhoek en/of een scheef gezicht
  • Vaak duren deze signalen korter dan 20 minuten en verdwijnen ze binnen een dag weer. In dat geval is er sprake geweest van een TIA, een voorbijgaande beroerte dus. Een TIA kan echter een belangrijke voorbode zijn van een hersenbloeding of herseninfarct.

Gevolgen

  • Verlamming.Na een beroerte heeft meer dan 80% van de gevallen één of meerdere verlammingen. De verlammingen na een beroerte in de grote hersenen beperken zich altijd tot één kant van het lichaam. We spreken dan van een halfzijdige verlamming oftewel hemiplegie. Verlammingen aan de rechterkant worden veroorzaakt na een beroerte aan de linkerkant en een halfzijdige verlamming links wordt veroorzaakt door een beroerte aan de rechterkant
  • Gevoelsstoornis. De gevoelsstoornissen zijn halfzijdig en treden vrijwel altijd op aan de kant van de verlamming. Er kunnen verschillende vormen optreden bijvoorbeeld geen pijn, kou en warmte of aanrakingen meer voelen. Of dat iemand helemaal niet meer voelt. Ook kan het zo zijn dat iemand constant prikkelingen of tintelingen voelt (paraesthesiën). Het zogenaamde diepe gevoel kan ook verstoord zijn. Iemand kan niet goed meer voelen hoe de stand van zijn arm of been is. Wanneer iemand niet meer voelt hoe de stand van arm of been is kan hij nauwelijks meer lopen.
  • Verwaarlozing (neglect). Iemand met verwaarlozing of neglect heeft geen aandacht meer voor één kant van zijn lichaam en voor de omgeving aan deze kant van zijn lichaam. Één kant van het lichaam bestaat niet meer. Hij is zich er niet van bewust. Zoals geldt voor alle gevolgen van een beroerte pakt een neglect niet voor iedereen hetzelfde uit. De neglect kan sterker zijn als iemand moe is of als er links en rechts veel dingen tegelijk gebeuren.
  • Stoornis in het zien (hemianopsie). Bij hemianopsie is een deel van het gezichtsveld wazig. Het wazige gebied wordt niet veroorzaakt door uitval van één oog. In beide ogen is hetzelfde stukje aan de linker- en rechterkant van het gezichtsveld weggevallen. De uitval is het gevolg van een beschadiging in de hersenen. Iemand heeft uitvalsverschijnselen van het oog door beschadiging van de oogzenuw.
  • Het onvermogen om jezelf uit te drukken d.m.v. woorden (afasie). Afasie is een spraakstoornis. Iemand met een spraakstoornis spreekt moeilijk, omdat hij moeite heeft met het bewegen van de spieren van zijn mond, tong en keel. Bij afasie is de functie van het taalcentrum in de hersenen verstoord. Iemand kan moeite hebben van het vinden van de juiste woorden, terwijl hij precies weet wat hij wil zeggen. Iemand kan de verkeerde woorden gebruiken. Hij zegt ‘trui’maar bedoeld ‘broek’.
  • Het onvermogen om doelbewuste handelingen uit te voeren (apraxie). Iemand kan in woorden uitdrukken hoe hij iets moet doen, maar hij kan het niet uitvoeren. Dit onvermogen is niet het gevolg van verlamming, gevoelsstoornis of verwaarlozing.Hij kan bijvoorbeeld geen koffie meer zetten, omdat hij de koffie op het schoteltje legt, het water in het kopje doet en de koffiefilter in zijn hand houdt. De
  • Pijn. Pijnklachten kunnen zijn gewrichtspijn, gezwollen of koude benen aan de verlamde of verwaarloosde kant en drukpijn. Pijnklachten die het gevolg zijn van een gevoelsstoornis kunnen heel hardnekkig zijn. Iemand heeft het gevoel dat hij zich verbrandt heeft of constant met naalden in een arm of been wordt gestoken.De pijn ontstaat soms direct na de beroerte, maar kunnen zich ook ontwikkelen enige weken tot maanden later.
  • Toeval (vroeger epilepsie genoemd). Een toeval ontstaat kort na een beroerte of pas na enige tijd. Het eerste jaar na de beroerte is de kans hierop 5%, daarna daalt het risico tot 1 à 2%.
  • Snelheid van handelen/denken. Het tempo waarin iemand informatie verwerkt kan vertraagd zijn
  • Vergeetachtigheid. Bij geheugenproblemen wordt informatie sneller vergeten
  • Concentratieproblemen. Achteruitgang in de concentratie.
  • Stemmingsveranderingen. De stemming kan veranderen. Sommige mensen trekken zich terug en zijn somber. Anderen kunnen hun emoties niet in bedwang houden, ze zijn snel kwaad of lachen en huilen terwijl daar geen aanleiding voor is. Soms lukt het ze niet om te stoppen.
  • Vermoeidheid. Na een beroerte klaagt bijna iedereen over vermoeidheid. Alles kost ook veel energie
  • Depressie. Het is belangrijk om deze gevoelens bij iemand te herkennen. Bij een depressie is iemand niet gemotiveerd voor revalidatie. Een depressie maakt het leven voor de betrokkenen extra moeilijk. Een depressie kan behandeld worden door medicijnen
  • Verwerking van de beroerte. Mensen hebben vaak veel problemen bij het verwerken van een beroerte. Dat heeft te maken met het besef dat het lichaam het volkomen onverwacht heeft laten afweten. De vanzelfsprekendheid waarmee je op je lichaam kon vertrouwen is verdwenen. Het kost tijd en energie om die ervaring te verwerken.

Doordat er na een beroerte vaak sprake is van moeilijkere communicatie (met de omgeving), gedeeltelijk verlies van het gezichtsveld en fysieke problemen, kunnen mensen problemen krijgen. Zo kan men door (gedeeltelijke) invaliditeit in de ziektewet belanden, sociale contacten kunnen minder worden en ook de familie kan heel wat te stellen krijgen met de patiënt waardoor daar druk ontstaat of schuldgevoelens ontstaan

Diagnose
Om de diagnose beroerte vast te stellen wordt er vaak gebruik gemaakt van een CAT-scan en/of een MRI scan. Zodra er een aantal symtomen aanwezig zijn kan er door een arts beslist worden of een scan (MRI of CAT) gemaakt kan worden, om zo een beroerte aan te tonen of uit te sluiten.

Herkennen van een beroerte

  • Mond: Let op of de mond scheef staat of een mondhoek naar beneden hangt.
    Hulpmiddel als u het niet direct ziet: vraag de persoon om zijn tanden te laten zien.
  • Arm: Let op of een arm (of been) verlamd is.

Hulpmiddel: Vraag aan de persoon om beide armen tegelijkertijd horizontaal naar voren te strekken en de binnenzijde van de handen naar boven te draaien. Let op of een arm wegzakt of rondzwalkt.

  • Spraak: Let op of de persoon onduidelijk spreekt of niet meer uit de woorden komt.

Hulpmiddel: vraag aan de persoon een zin uit te spreken.

  • Tijd: Stel vast hoe laat de klachten bij de persoon zijn begonnen. Indien de persoon binnen drie uren behandeld wordt, is de kans op herstel groter.

Dit zijn de eerste symtomen die vooraf een beroerte waarneembaar zijn.

Oorzaken / risicofactoren

Een beroerte ontstaat als de hersenen plotseling geen bloed meer krijgen. Dat kan op twee manieren gebeuren: via een herseninfarct of via een hersenbloeding.
Ongeveer 80% van de beroertes ontstaat door een herseninfarct (een afsluiting van een bloedvat). Dit komt vooral bij ouderen voor, vaak als gevolg van aderverkalking of trombose.
De overige beroertes ontstaan door een hersenbloeding. Hersenbloedingen kunnen ontstaan door een aangeboren zwakke plek in de slagader of aderverkalking in combinatie met een te hoge bloeddruk. (Dit komt relatief vaker voor bij jonge mensen).
Sommige mensen lopen een groter risico op een beroerte. De belangrijkste risicofactoren zijn:

  • ouderdom;
  • hoge bloeddruk;
  • diabetes mellitus (suikerziekte);
  • te hoog cholesterol;
  • hart- en vaatziekten;
  • roken;
  • stress;
  • overgewicht;
  • te weinig bewegen.

Epidemiologie
In Nederland krijgen ongeveer 30.000 mensen per jaar een beroerte en leven rond 120.000 mensen met de gevolgen van een beroerte. Het is doodsoorzaak nummer 4 in Nederland en één van de belangrijkste oorzaken van invaliditeit. Het grootste gedeelte van de sterfte binnen de groep hart -en vaatziekten wordt veroorzaakt door de ischemische hartziekte (13.343) en een beroerte (10.429). Beroerte is verantwoordelijk voor 24% van de sterfte binnen hart -en vaatziekten. In 2005 stierven er 4.064 mannen en 6.365 vrouwen aan een beroerte.
Beroertes komen over het algemeen pas voor op latere leeftijd, meestal tegen de 60jaar aan. Voor deze tijd worden beroertes niet vaak gediagnosticeerd. Dit wil niet zeggen dat beroertes niet voorkomen voor deze leeftijdsgrens, er bestaat altijd een kans dat u een beroerte kan krijgen.

Behandeling
De behandeling is door de complexe klachten bijna altijd in een multidisciplinair team:

  • De fysiotherapeut: Het werk van de fysiotherapeut richt zich vooral op het zo goed mogelijk functioneren van het eigen lichaam. Het belangrijkste doel na een beroerte is dat er weer controle komt over het eigen lichaam, waarbij gezonde en aangedane zijde zoveel mogelijk samenwerken.Verder wordt er geprobeerd ongunstige gevolgen van de verlammingen en bedrust tegen te gaan. Er kunnen dwangstanden of contracturen van de armen en benen ontstaan. Door oefeningen probeert men te stimuleren dat de patiënt zich meer bewust wordt van de verlamde zijde.
  • De ergotherapeut: Kijkt in hoeverre iemand zich kan redden, huishoudelijk werk kan verrichten of misschien ook nog ander werk.Hij gaat na wat de beperkingen zijn die iemand heeft door zijn handicap.Vervolgens traint hij met de patiënt de vaardigheden zodat hij een zo zelfstandig mogelijk leven kan leiden. Zo nodig adviseert hij extra hulpmiddelen of voorzieningen die in het huis aangepast moeten worden.
  • De logopedist: Richt zich op de communicatie en probeert de taal en de spraak te verbeteren. De logopedist adviseert ook bij slikstoornissen. Als de slikstoornissen leiden tot problemen bij het eten, wordt er advies gevraagd bij de diëtist.
  • De diëtist: Adviseert de patiënt over voeding. Om de kans op herhaling van een beroerte te verkleinen, krijgt een patiënt soms een speciaal dieet.
  • De neuropsycholoog: Helpt de patiënt bij het verwerken. Hij onderzoekt of de patiënt onzichtbare stoornissen heeft en zoekt naar manieren waarop de patiënt met de verloren psychische functies zo goed mogelijk kan leven.
  • De maatschappelijk werkster: Begeleidt de patiënt met maatschappelijke zaken, zoals financiën en de verzekeringen. Daarnaast ondersteunt zij de partner bij de verwerkingsprocessen.
  • De revalidatiearts: Is verantwoordelijk voor de gehele revalidatie van de patiënt. Hij inventariseert wat haalbaar is.

Fysiotherapeutische behandeling.
Als de fysiotherapeut voor het eerst naar u toe komt of gaat voor het eerst naar de fysiotherapeut, wordt er eerst een inschatting gemaakt in hoeverre mate u beperkt bent in uw functioneren in het dagelijks leven. Om achter deze informatie te komen gaat de fysiotherapeut eerst even met u praten en vraagt hij/zij eventueel of u een vragenlijst in wilt vullen. De fysiotherapeut gaat vervolgens dan verder te werk met een aantal meetinstrumenten. Als u een onvoldoende scoort op een van deze meetinstrumenten, wil dit zeggen dat u voor dit aspect voor verbetering vatbaar bent. De meetinstrumenten staan in het kader van: Bewegingsuitslag, pijn, reflexen, hersenzenuwfuncties, stijfheid bij passief bewegen, spasticiteit, zitbalans, stabalans, transfers (een manier om van A naar B te komen), uithoudingsvermogen (lokaal en algemeen), loopvaardigheid en handvaardigheid.

De fysiotherapeut houdt deze gegevens goed bij en maakt vervolgens een behandelplan die hij/zij met u zal gaan bespreken. De fysiotherapeut richt zich dan zowel op de aangedane als op de niet aangedane zijde van de patiënt.

Voor meer uitgebreide informatie verwijzen wij u naar

www.beroerte.info.asp

CANS

CANS ( complaints arm neck shouder)
Cans staat voor ‘complaints of the arm, neck and/or shoulder’, oftewel klachten van de arm, nek en/of schouder. 
Klachten van de arm, nek of schouder kunnen het gevolg zijn van een duidelijke aanleiding. 
Soms wordt bij deze klachten ook een medisch aantoonbare afwijking gevonden, er wordt dan gesproken van specifieke klachten. De klachten waarbij medici geen afwijking kunnen aantonen, noemt men aspecifieke klachten.
Er zijn 23 specifieke CANS deze staan hieronder. Slechts 3 op de 10 mensen heeft last van een specifieke klacht (CANS).

    • Bicepspees tendinose
    • Bursitiden rond de elleboog
    • Carpaal tunnelsyndroom
    • Cervicale hernia

 

  • Cubitaal tunnelsyndroom
  • M. Dupuytren
  • Epicondylitis lateralis cubiti
  • Epicondylitis medialis cubiti
  • Frozen shoulder
  • Guyon kanaalsyndroom
  • Instabiliteit van de schouder
  • Instabiliteit van de elleboog
  • Scheur in het labrum glenoidale
  • Lokale artritis (geen RA) in een gewricht van de bovenste extremiteit
  • Oarsman’s wrist
  • Radiaal tunnelsyndroom
  • Raynaud’s fenomeen
  • Rotator cuff scheuren
  • Subacromiaal impingementsyndroom (rotator cuff syndroom, tendinosen en bursitiden rond de schouder
  • Sudeckse dystrofie
  • Suprascapulaire compressie
  • Triggerfinger
  • Ziekte van De Quervain

 

 

Symtomen
CANS ontwikkelt zich geleidelijk. Het sluipt er langzaam in. 
Het verloop is grofweg in drie fasen in te delen. De klachten die hierbij ontstaan zijn gelegen in de nek, de schouder, de armen en/of in de handen. 

Fase 1: Pijn tijdens het werk, lokale vermoeidheid, kramp, tintelingen en een doof gevoel. De klachten verdwijnen, als men stopt met werken, na enige rust. 
Fase 2: Ook pijn na het werk, irritatie aan pezen en spieren, prikkelingen, slapeloosheid, krachtsverlies. De klachten verdwijnen na een avond of een weekend rust. 
Fase 3: Zwelling, drukpijn, chronische pijn, functieverlies, veranderingen van huidskleur en temperatuur, doof en tintelend gevoel, aanhoudende en niet meer verdwijnende klachten en pijn zowel tijdens het werk als in de weekenden (pijn zowel tijdens het werk als in de vrije tijd).

Verschil CANS en RSI (Repetitive strain injury)
Veel mensen denken bij deze klachten aan RSI (Repetitive Strain Injury). De term RSI is onjuist omdat deze suggereert dat er een beschadiging (injury) is maar hiervan is bijna nooit sprake. Daarnaast zijn ook de woorden ‘repetitive strain’ (herhaalde belasting) verwarrend. Klachten ontstaan soms helemaal niet door herhaalde belasting maar door constante belasting. 
Nederlandse behandelaars hebben in 2004 afgesproken voortaan de term CANS (Complaints of the arm, neck and/or shoulder, oftewel klachten van de arm, nek en/of schouder) te gaan gebruiken en te gaan werken volgens het CANS-model. CANS is een omschrijving van een klachtencomplex, in het model wordt stap voor stap gekeken welke specifieke klachten er zijn die bij een bepaalde aandoening passen of welke aspecifieke klachten er zijn. Op deze manier spreken behandelaars dezelfde taal en kan sneller duidelijk worden wat er aan de hand is en kan men daar sneller wat aan doen.

Diagnose
CANS is evenals RSI geen diagnose op zich, maar is een typering voor werkgerelateerde aandoeningen die behandeling behoeven. Een goede diagnose stellen blijft van belang. Het CANS-model is daarvoor een hulpmiddel.

Het CANS-model
Het CANS model laat zien dat de klachten in te delen zijn in specifieke en a-specifieke CANS. Een aandoening is een specifieke CANS als deze te diagnosticeren is. Dit betekent dat op basis van onderscheidende kenmerken de diagnose reproduceerbaar gesteld kan worden. Op deze wijze heeft het panel 23 aandoeningen als specifieke CANS benoemd Zie bovenaan de pagina. Ze worden als afzonderlijke aandoeningen benaderd en behandeld en dus niet als één grote groep van klachten gezien. Om het gehele CANS-model te bekijken kunt u op de hyperlink klikken.

Oorzaken
Er zijn verschillende soorten risicofactoren waardoor klachten aan de arm, nek en/of schouder kunnen ontstaan.

  • Fysieke (lichamelijke) belasting 
    Door vaak dezelfde beweging te maken kan een spiergroep of een pees geïrriteerd raken. Continu kracht zetten of in een onnatuurlijke houding zitten of staan, kan ook een overbelasting van spieren veroorzaken.
  • Psychosociale belasting 
    Een hoge psychische belasting (werkstress, werktempo, werkdruk, hoge mentale eisen) kan in combinatie met bijvoorbeeld een slechte werkorganisatie of verstoorde werksfeer leiden tot hogere spierspanning. Dit vergroot de kans dat een klacht voort blijft duren.
  • Persoonsgebonden factoren. 
    Waarschijnlijk spelen ook individuele factoren een rol, zoals een perfectionistische instelling en iemands fysieke en mentale belastbaarheid.

Klachten van de arm, nek en/of schouder komen vrij vaak voor bij mensen die administratieve werkzaamheden verrichten. Ook mensen in de industrie, vleessector of bouwnijverheid hebben klachten. 
Niet alleen het werk maar ook andere dagelijkse activiteiten, zoals het huishouden doen, het spelen van een muziekinstrument of tennissen, kunnen klachten bevorderen. Andersom kan ook: als men buiten het werk klachten krijgt, kunnen die ook op het werk storend zijn. Klik op de hyperlink belasting en belastbaarheid, voor meer informatie.

Epidemiologie
Klachten arm, nek, schouder (K/CANS) komen steeds vaker voor. Uit onderzoek blijkt dat 20% van de werknemers in Nederland in een jaar regelmatig of langdurig CANS- klachten heeft. Volgens NIA-TNO hebben in Nederland 300.000 tot 400.000 mensen  klachten die wijzen op CANS. In totaal zouden meer dan 2 miljoen werknemers “at risk” zijn voor deze aandoening.

Behandeling
Bij de behandeling moet rekening worden gehouden met de eerdergenoemde fases waar de aandoening zich in bevindt. In de eerste fase kan een patiënt op de werkvloer behandeld worden. In latere fasen zal dit thuis of op de praktijk door de fysiotherapeut moeten gebeuren. Ook moet er bij de behandeling niet alleen gekeken worden naar de klachten die er op dat moment zijn maar ook naar de oorzaak van de klachten.

Fase 1

  • Het werk terugdraaien qua intensiteit.
  • Inlassen van korte pauzes op gezette tijden.
  • Zo veel mogelijk repeterend werk voorkomen.
  • Overmatige arm en handbelasting voorkomen.
  • Gedoseerde rust.
  • Aanpassen van de werkplek.
  • Start gedragsveranderingen.
  • Sporten.

Fase 2

  • Werk tijdelijk stoppen (bv. een of twee maanden).
  • Daarna gelijkmatige opbouw van de belasting.
  • Aanpassen van de werkplek.
  • Meer pauzes inlassen tijdens het werk.
  • Sport en fysiotherapeutische fitness.

Fase 3

  • Gedragsveranderingen. Fase drie wordt op de zelfde manier behandeld als fase twee, alleen zal de patiënt voor langere tijd niet kunnen werken.

Fysiotherapie
De fysiotherapeut gaat ervan uit dat CANS een resultaat is van een verstoring in de balans van belasting en belastbaarheid. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen algemene en lokale belasting en belastbaarheid.
Algemene belasting is de algemene lichamelijke en/of geestelijke belasting. Het vermogen van iemand om die belasting te dragen wordt de algemene belastbaarheid genoemd. Lokale belasting is een mechanische, thermische of chemische belasting van weefsel op de plaats of regio van de stoornis. Lokale belastbaarheid is het vermogen van weefsels en organen om die belasting te kunnen dragen. 
In de zoektocht waar het mis is gegaan, zal de fysiotherapeut in overleg met de cliënt het persoonlijke belasting-belastbaarheids model in kaart brengen. Er wordt o.a. gekeken naar eventuele veranderingen in het houdings- en bewegingsgedrag en / naar langdurig volgehouden eenzijdige houdingen en bewegingen. Eerdere ongevallen, stoornissen, aandoeningen of chirurgische ingrepen in het betrokken gebied geven een indicatie van de lokale belastbaarheid. De aard en de duur van activiteiten maar ook de belasting of druk die de persoon zelf ervaart zijn bepalend in de analyse.
Signalen als: de vatbaarheid voor virale infecties, ongewild gewichtsverlies, moeilijk kunnen concentreren en vermoeidheid kunnen ook duiden op een verstoring in de balans. Daarom wordt in de analyse ook aandacht geschonken aan de subjectieve (emotionele) beleving. 
De lokale belasting kan (tijdelijk) te hoog zijn geweest (een extra taak of werk overgenomen van een zieke collega). Er kan sprake zijn van overwerk en/of toegenomen werkdruk; moeten presteren onder tijdsdruk; moeten voldoen aan hooggespannen verwachtingen. Een verkeerde werkhouding kan ook aanleiding zijn tot klachten. Allerlei vormen van overbelasting kunnen in combinatie met andere factoren leiden tot klachten.

Wat doet de fysiotherapeut

  • Analyse van de (specifieke) oorzaken van CANS-klachten
  • In overleg opstellen van een individueel plan met het oog op volledige reïntegratie werk of andere activiteiten
  • Wanneer wenselijk of noodzakelijk: doorverwijzen naar andere deskundigen
  • Begeleiden van oefeningen/ training met als doel: verbeteren van de (werk)houding en vergroten van de belastbaarheid van weefsel en organen
  • Oefeningen en adviezen geven, waarmee je zelf aan de slag kunt
  • Preventie: zie hieronder verder uitgelegd

Preventie CANS
Het voorkomen van CANS is niet altijd even makkelijk. Men kan zoveel mogelijk maatregelen treffen waardoor de risico’s voor het ontstaan van CANS minder worden. Hieronder staan een aantal belangrijke preventieve tips.
1. Werkorganisatie: Zorg er voor dat het werk dat u doet zo is ingedeeld dat er zo veel mogelijk afwisseling bestaat. Zo is het misschien mogelijk om de typactiviteiten af te wisselen met andere activiteiten. Op deze manier voorkomt u dat u te lang één en dezelfde activiteit uitvoert. 
2. Werk en pauzes: Zorg er voor dat het werk dat u doet niet te lang achter elkaar door gaat. Is dit niet te voorkomen, doe dan geregeld een paar oefeningen tussendoor. Ook is gebleken dat een persoon veel meer en beter kan presteren als deze gedurende het werk zo nu en dan een pauze neemt.
3. Werkdruk: Probeer de werkdruk niet te hoog te laten worden. Dit veroorzaakt alleen maar meer stress. Dit valt bijvoorbeeld te doen door goed te plannen waardoor er niet in te klein tijdsvak gewerkt hoeft te worden. Er zijn ook computerprogramma´s die om een ingestelde tijd een aantal oefeningen geven en je waarschuwen wanneer u te lang achtereen aan de computer hebt gezeten.
4. Werkplek: De werkplek moet goed zijn ingericht. Door een verkeerde houding kan er veel sneller CANS en ander klachten ontstaan dan bij een goed ingerichte werkplek.

Voor meer uitgebreide informatie verwijzen wij u naar

www.rsi-vereniging.nl.

COPD

Astma
Astma is een ziekte die over de hele wereld voorkomt bij mensen van jong tot oud. De ernste van astma kan sterk variëren: van af en toe een piepende ademhaling tot ernstige invalidering door kortademigheid. De laatste descenia is er veel bekend geworden over astma. De behandeling is enorm verbeterd met de introductie van inhalatiemedicijnen. Maar deze chronische aandoening is niet te genezen, met de behandeling kunnen de klachten slechts worden verminderd. De term astma werd al 3000 jaar geleden gebruikt door de Griekse geneesheer Hippocrates. Astma betekend: moeilijk ademen. 

Chronische bronchitis

Bronchitis is een aandoening (ontsteking) van het slijmvlies in de luchtwegen. Mensen met bronchitis hoesten veel en geven daarbij slijm op. Sommige patiënten hebben naast deze klachten ook last van kortademigheid of een piepende ademhaling. Bronchitis wordt chronisch als de klachten langer dan drie maanden gedurende een jaar aanwezig zijn.

Longemfyseem
Bij emfyseem zijn de longen minder rekbaar geworden. Daardoor is iemand met emfyseem voortdurend kortademig en bij geringe inspanning kan al benauwdheid optreden. Het stevige bindweefsel van de longblaasjes wordt door een bepaald enzym afgebroken en de longblaasjes worden slappe zakjes. Bij hard hoesten is het mogelijk dat de longen dichtklappen omdat ze alle stevigheid zijn verloren. Het is belangrijk dat emfyseempatiënten leren huffen (zie gedeelte fysiotherapie) in plaats van hoesten. Roken speelt een belangrijke rol bij het ontstaan van longemfyseem.

Chronische bronchitis en longemfyseem hebben gemeenschappelijke uitingsvormen. COPD is de verzamelnaam voor deze twee aandoeningen. COPD staat voor Chronic Obstructive Pulmonary Disease

Symptomen
COPD:

        • Hoesten en slijm opgeven
        • Benauwdheid
        • Prikkelbare luchtwegen
        • Minder inspanningen kunnen doen door kortademigheid
        • Vermoeidheid
        • Gewichtsverlies

Omdat het uitademen belemmerd wordt treedt er verandering op in de ademhalingsbeweging. Bij mensen met emfyseem en chronische bronchitis (COPD) is er vaak sprake van een voorovergebogen houding waarbij de schouders verder naar voren staan dan normaal. Verder is de stand van de longen net zoals deze zou zijn wanneer men volledig inademt. Dit heet ook wel inspiratiestand. Deze stand wordt door de patiënt aangenomen omdat zij het ademen vergemakkelijkt. 
Door de verandering in de ademhaling krijgen de ademhalingsspieren veel meer te doen. Bij gezonde mensen bedraagt het aandeel van de ademhalingsspieren in de totale zuurstofconsumptie niet meer dan 5%. Bij patiënten met chronische bronchitis en emfyseem kan dit op lopen tot 40%.

De meeste mensen met COPD hebben dagelijks klachten. COPD is een progressieve ziekte, dat wil zeggen dat de ziekte niet te genezen is en langzaam aan steeds erger wordt. Dit leidt tot beperkingen en handicaps. De belangrijkste beperkingen zijn kortademigheid en een verminderde inspanningstolerantie. De conditie van de patiënt gaat achteruit en de verhouding tussen belasting en belastbaarheid gaat achteruit. 
Hierdoor ontstaat dikwijls een neerwaartse spiraal. Uit angst voor kortademigheid gaan mensen bewegen vermijden. Hierdoor verslechtert de conditie nog verder. 
Door het vermijden van beweging komen mensen in een sociaal isolement wat op zijn beurt weer kan leiden tot neerslachtigheid en een versterking van de inactiviteit.
Onderzoek heeft aangetoond dat voornamelijk spierzwakte, zowel van de ademhalingsspieren als van de perifere skeletspieren, in belangrijke mate bijdraagt aan beperkingen en handicaps van COPD-patiënten. De lichamelijke inspanning die COPD-patiënten moeten leveren vraagt meer energie. In combinatie met moeizaam eten als gevolg van ademhalingsproblemen raken COPD-patiënten gemakkelijk ondervoedt. Hierdoor kunnen patiënten in een neerwaartse spiraal raken waardoor het steeds slechter met de conditie gaat!
Voedingstherapie, in combinatie met bewegingstherapie, helpt de neerwaartse spiraal van energietekort en ondervoeding te doorbreken.

Astma:

  • Klachten van piepen, kortademigheid, drukkend gevoel op de borst en hoesten, in het bijzonder ’s nachts en in de vroege ochtend.
  • Klachten kunnen sterk wisselen in ernst, er kunnen zelfs perioden zijn waarin er nauwelijks of geen klachten zijn. De luchtwegen zijn hierbij ook in wisselende mate vernauwd. De luchtwegvernauwing kan vaak verminderen, spontaan of na therapie.
  • Het onderliggend lijden is een chronische ontstekingsziekte van de luchtwegen, waarbij veel typen cellen en ontstekingsfactoren een rol spelen. De chronische ontsteking veroorzaakt overgevoeligheid van de luchtwegen.
  • Versneld ademen (hyperventilatie)


Diagnose Astma
Volwassenen
De (huis)arts stelt de diagnose astma op basis van de anamnese, lichamelijk onderzoek (beluisteren van de longen) en aanvullend onderzoek.

  • Bij de anamnese vraagt de arts onder andere naar klachten over hoesten, kortademigheid, hyperreactiviteit en allergie.
  • Bij het aanvullend onderzoek meet de arts de longfunctie met een piekstroommeter of spirometer. Vaak wordt een reversibiliteittest verricht. Bij een reversibiliteittest wordt

de longfunctie bepaald voor en na toediening van een zogenaamde bronchusverwijderaar. Als de longfunctie na toediening van de bronchusverwijderaar verbetert, is er waarschijnlijk sprake van astma. Een reversibiliteittest is ook een methode om astma van COPD te onderscheiden; bij COPD zal de longfunctie of de FEV1 na toediening niet verbeteren.

  • Om te bepalen of er sprake is van een allergie, verricht de arts een allergietest (een RAST-test of een huidpriktest). Bij verergering van de klachten in een vochtige of stoffige omgeving kan er sprake zijn van een huisstofmijtallergie, in voorjaar of zomer van allergie voor boom- of graspollen, bij contact met dieren van allergie voor deze dieren (katten, honden, knaagdieren, paarden etc).

Kinderen
Bij kinderen jonger dan 5 jaar kan de arts zelden met zekerheid vaststellen of er sprake is van astma. Dat komt onder andere doordat deze jonge kinderen de longfunctietesten die bij oudere kinderen en volwassenen worden gebruikt om astma vast te stellen niet of moeilijk kunnen uitvoeren. Daarnaast hebben juist jonge kinderen relatief vaak -in samenhang met virale luchtweginfecties – luchtwegklachten, zoals piepende ademhaling en hoesten, die niet te onderscheiden zijn van zich ontwikkelend astma. Daarom is de diagnose astma bij kinderen jonger dan 5 jaar vaak een klinische diagnose gebaseerd op de aanwezigheid van recidiverend hoesten, piepen, kortademigheid en ‘volzitten’. Deze laatste klacht komt voornamelijk in het 1e levensjaar voor.

Diagnose COPD
COPD kan gediagnosticeerd worden door een spirometrietest of longfunctietest.
De patiënt zal een geforceerde uitademing doen in een spirometer. Een verlaging van de éénseconde waarde (FEV1) zal waar te nemen zijn. 
Indien de éénseconde waarde onder 80% ligt zal de specialist extra testen doen om de diagnose te bevestigen.

Oorzaken
COPD
Geschat wordt dat bij 75% van patiënten die lijden aan COPD, de klachten zijn veroorzaakt door roken (vooral emfyseempatiënten). Roken heeft daarnaast ook een negatief effect op het beloop van COPD en kan de klachten verergeren. Ook (beroepsmatige) langdurige blootstelling aan risicostoffen, luchtverontreiniging en respiratoire infectie kunnen bijdragen aan het ontstaan van de klachten

Astma
De kortademigheid komt doordat hun luchtwegen snel geprikkeld raken door allerlei stoffen. Veel mensen met astma zijn allergisch. De aanleg voor astma en allergieën is erfelijk. De een krijgt bijvoorbeeld problemen door huisstofmijt, de ander kan niet tegen huisdieren of pollen. Vaak ontstaan er klachten door niet-allergische prikkels zoals sigarettenrook, parfum en mist. 

Epidemiologie
COPD
Precieze gegevens over het voorkomen van COPD in Nederland zijn niet bekend. Naar schatting zijn er bij de huisarts zo’n 455.000 COPD patiënten bekend. De gegevens van het huisartsen onderzoek vormen echter geen goede afspiegeling van de werkelijkheid, vooral voor wat kinderen betreft. Gebaseerd op bevolkingsonderzoek wordt het aantal Nederlanders tot 65 jaar met COPD geschat op 950.000 – 1.100.000. Dit getal bestaat uit patiënten die wel en patiënten die niet bij de huisarts als zodanig bekend zijn. Het betekent dat zo’n 8% van de Nederlandse bevolking tot 65 jaar aan deze aandoeningen lijdt.

Astma
In Nederland hebben zeker 400.000 mensen in meer of mindere mate last van astma. De verwachting is dat dit aantal alleen nog maar zal toenemen.

Per jaar bestaat voor het gebruik van medische voorzieningen voor COPD en Astma uit ongeveer 1 miljoen huisartsenconsulten, 400.000 contacten met de wijkverpleging, ruim 400.000 bezoeken aan de specialist, 27.000 ziekenhuisopnamen, 450.000 ziekenhuisverpleegdagen en 800.000 verpleegdagen in een verpleeghuis. 

Behandeling
Medicijnen
Er zijn geen medicijnen die chronische bronchitis of emfyseem genezen. Wel kunnen medicijnen klachten verlichten en helpen de conditie van de luchtwegen op pijl te houden. De medicijnen worden grotendeels via inhalatie toegediend.

Fysiotherapie
In de meeste gevallen kan de fysiotherapeut helpen om beter om te gaan met COPD en astma. Een fysiotherapeut kan helpen:

  • om op een makkelijker manier te ademen
  • om te ontspannen, ook als u benauwd bent
  • om een betere conditie te krijgen
  • om beter te leren huffen, zodat vastzittend slijm makkelijker opgehoest kan worden

Kijk ook voor meer informatie ook op de website: www.astmafonds.nl

DE HEUP

De heup
Het heupgewricht wordt gevormd door de heupkom (acetabulum) en de heup- of femurkop (caput femoris) De heupkom is een onderdeel van het bekken en de heupkop maakt deel uit van het dijbeen (femur). De heupkop is via de nek (collum) verbonden met de schacht van het dijbeen. Het heupgewricht vormt de schakel tussen het bekken en het bovenbeen.
Het betreft hier een zogenaamd kogelgewricht, waardoor het bovenbeen ten opzichte van het bekken in nagenoeg alle richtingen kan bewegen. Hierdoor is het mogelijk het bovenbeen ten opzichte van het bekken naar voren te bewegen, dit wordt buigen (flexie) van het heupgewricht genoemd. Het naar achteren bewegen wordt het strekken (extensie) genoemd. Het bovenbeen van het bekken afvoeren (naar buiten bewegen) wordt abductie en het bovenbeen ten opzichte van het bekken aanvoeren (naar binnen bewegen) wordt adductie genoemd. Tenslotte kan het bovenbeen naar binnen (endorotatie) en naar buiten (exorotatie) worden gedraaid.

Banden
Zowel voor als achteraan zijn er een aantal stevige gewrichtsbanden die van het geheel een zeer stabiel en beweeglijk gewricht maken.

Spieren
Stevige spieren rond de heup zijn noodzakelijk want de heup staat voor een deel in voor de stabiliteit bij het rechtstaan en de functie van de heup bij het normaal stappen is evident.
De heup is voorzien van een tweetal spiergroepen:

  • De dorsale heupspieren (spieren die aan de achterkant lopen en stabiliteit geven aan het heupgewricht tijdens bewegingen naar achteren)
  • De ventrale heupspieren (spieren die aan de voorkant lopen en stabiliteit geven aan het heupgewricht tijdens bewegingen naar voren)

De dorsale heupspieren zijn onderverdeeld in:

  • Musculus iliacus
  • musculus psoas major
  • M. tensor fasciae latae
  • M. gluteus maximus
  • M. gluteus medius (kleine bilspier)
  • M. gluteus minimus (grote bilspier)
  • M. Piriformis

De ventrale heupspieren zijn onderverdeeld in:

  • Triceps coxae
  • M. quadratus femoris (grote bovenbeenspieren)
  • M. obturatorius externus



Kraakbeen
De bekkenkom en de heupkop zijn beiden bedekt met een dikke laag kraakbeen die ervoor zorgt dat het gewricht soepel en pijnloos kan bewegen.
Zolang de kraakbeenlaag intact is, zijn er geen problemen, zelfs op hoge leeftijd kan er voldoende intact kraakbeen aanwezig blijven om normaal te functioneren, zonder pijn.

Door zijn functie, het dragen van het lichaamsgewicht en het voortbewegen van het lichaam, zijn er uitgesproken krachten die inwerken op dit gewricht, het is de heup en met name het kraakbeen van de heup zeer vatbaar voor slijtage.

Kapsel
Het gewricht is omgeven door gewrichtskapsel. Het gewrichtskapsel wordt verstevigd door banden. De bewegingen van het heupgewricht worden in feite alleen beperkt door het gewrichtskapsel. Hierdoor is het buigen beperkt tot 100°, het strekken tot 20°, het afvoeren tot 40° en het aanvoeren tot 30°. Bij volwassenen is het naar binnen draaien evenals het naar buiten draaien van het bovenbeen beperkt tot 30°. Jonge kinderen kunnen het bovenbeen 50° naar binnen en naar buiten draaien.

 

Aandoeningen en operatietechnieken wat betreft het heupgewricht:

Heupdysplasie
Totale heup prothese
Dynamic Hip Screw
Liesblessure
Bekkeninstabiliteit

Fractuur

DE RUG

De Rug
De rug is opgebouwd uit een 7-tal nekwervels, 12 borstwervels, 5 lendewervels, 5 heiligbeenwervels en een staart. Al deze wervels zijn volgens een zelfde basispatroon opgebouwd (zie figuur).

Er is een wervellichaam waaraan een wervelboog vastzit. Aan deze boog zijn uitsteeksels bevestigd met daaraan gewrichtjes.
De wervellichamen zijn op elkaar gestapeld. Tussen twee wervels zit de tussenwervelschijf of discus. De wervelbogen vormen met elkaar een buis waarin het ruggemerg verloopt. Tussen elke twee wervels komt ter weerszijden een zenuw uit het ruggemerg te voorschijn. Deze zenuwen gaan dan naar de armen of de benen en zorgen voor de beweging en het gevoel.

Een van de belangrijkste structuren in de rug is wel de tussenwervelschijf. Centraal hierin zit een kern (nucleus) welke bestaat uit een gelatineuze massa. Deze kern wordt omgeven door een sterke bindweefsel ring, die aan de beide wervels zit vast gegroeid.. De gelatineuze kern probeert continu water op te zuigen en zal daarmee dus opzwellen. Dit opzwellen wordt echter tegengewerkt door de bindweefselring en boven en onder de aangrenzende wervel. Hiermee ontstaat een schokbrekerwerking. (vergelijk een opgeblazen ballon in een doosje waarop je probeert te duwen).
Naarmate we ouder worden verminderd het vermogen van de tussenwervelschijf om water op te nemen. Ook wordt het bindweefsel langzaam minder elastisch. Dit proces noemen we degeneratie en treedt dus bij iedereen op. Als gevolg hiervan wordt de discus smaller, en neemt de schokbreker functie af.

De wervels
Een wervellichaam is naar voren toe verbonden met een wervelboog, naar links en rechts met een dwarsuitsteeksel en naar achteren toe met een doornuitsteeksel.

De halswervels
De halswervels zijn relatief klein en zorgen ervoor dat hoofd en nek zeer beweeglijk zijn. De halswervelkolom draagt het hoofd. In dit gebied van het lichaam ontstaan er vaak spanningen in de spieren, meestal veroorzaakt door een slechte houding, een bewegingsbeperking of stress.

 

 

 

De borstwervel
De borstwervels zijn iets groter en stabieler, omdat zij een grotere belasting moeten dragen. Iedere borstwervel is verbonden met een ribbenpaar dat door de borstwervel wordt ondersteund. Deze borstkas is essentieel voor de mens om te kunnen ademen (door het op- en neergaan van de ribben) en zorgt er tevens voor dat de borstholte met de zich daarin bevindende vitale organen zoals hart en longen goed worden beschermd.

De lendenwervel
De lendenwervels zijn de sterkste wervels van de vrije wervelkolom, aangezien deze de grootste last moeten dragen. Vooral de vierde en vijfde lendenwervel, die de overgang naar het heiligbeen vormen, worden het zwaarst belast, zodat hier ook het vaakst pijnklachten ontstaan.

Het niet vrije deel van de wervelkolom vormt de verbinding naar de bekkenring en sluit bovendien direct aan op de onderste extremiteiten. Dit deel wordt beschouwd als de sokkel waarop de vrije wervelkolom rust.

Tussenwervelschijven
De wervellichamen in onze ruggengraat zijn met elkaar verbonden via tussenwervelschijven (ook wel discussen genoemd) en wervelgewrichten. Een wervelgewricht vormt een vast onderdeel van een wervel; de tussenwervelschijven bevinden zich daarentegen telkens boven resp. onder iedere wervel. De dikte van de tussenwervelschijven neemt net als de grootte van de wervels van boven naar onder toe (van hals- tot lendenwervelkolom).
De tussenwervelschijf is opgebouwd uit een gelachtige kern (de nucleus pulposus) die wordt omgeven door een stugge vezelachtige ring (de anulus fibrosus of bindweefselring). De anulus fibrosus is met vezels verbonden aan de grond- en dekplaten van de naastgelegen wervel. De waterachtige zachte kern van de tussenwervelschijf (de nucleus pulposus) zorgt ervoor dat de druk op de wervels constant blijft.

Aandoeningen wat beteft de rug:
A-specifieke rugklachten
Specifiek Rugklachten
Spina Bifida
Scheefhals
Hernia
Bechterew
Scoliose
Morbus Scheuermann
Whiplash
Fracturen
discitis (ontsteking van de tussenwervelschijf)
discopathie
spit

 

 

 

Rugklachten
Over het algemeen kunnen rugklachten worden opgesplitst in twee groepen. Specifieke (lage) rugklachten en a-specifieke (lage) rugklachten.

    • Specifieke rugklachten zijn rugklachten waarbij sprake is van een specifiek pathofysiologisch mechanisme. Voorbeelden daarvan zijn een hernia nuclei pulposi (HNP), een infectie, een ontsteking, osteoporose, een fractuur of een tumor.
    • Aspecifieke rugklachten zijn rugklachten waarbij geen specifieke oorzaak aantoonbaar is. Dit is bij ongeveer 90% van de
    • mensen met rugklachten het geval.

Rugklachten worden ook naar duur ingedeeld:

  • acute rugklachten (duur van minder dan 6 weken);
  • sub-acute rugklachten (duur van 6 tot 12 weken);
  • chronische rugklachten (duur van meer dan 12 weken).

Symptomen
Specifieke en A-specifieke rugklachten verschillen ten opzichte van elkaar. Klik op de hyperlink specifiek lage rugklachten of a-specifieke lage rugklachten.

Oorzaken
Klik op de aandoening die u zoekt voor o.a de oorzaken/ risicofactoren

Epidemiologie

  • Rugklachten komen het meest voor tussen de 20 en 55 jaar.
  • 60% – 90% van alle mensen in de westerse landen heeft ooit last van lage rugpijn.
  • Jaarlijks heeft 5% van de bevolking klachten van de lage rug.
  • Van alle patiënten die bij de huisarts komen heeft 3% klachten van de lage rug.
  • Van alle patiënten die bij de fysiotherapeut komen heeft 27% klachten van de lage rug.
  • Wat de kosten van de zorg betreft nemen de lage rugklachten de grootste plaats in. Vele miljarden moeten er jaarlijks worden uitgegeven aan onkosten veroorzaakt door rugklachten.
  • 10% van de kosten van lage rugklachten wordt besteed aan medische en paramedische zorg.
  • 90% van de kosten van lage rugklachten wordt besteed aan uitkeringen en arbeidsongeschiktheidskosten.
  • De klachten verdwijnen bijna altijd

Bij 80% tot 90% verdwijnen de klachten binnen 4 á 6 weken.
65% van alle patiënten is klachtenvrij na 12 weken.
Echter : lage rugklachten recidiveren vaak ( keren gemakkelijk terug)

  • 90% van de rugklachten leidt niet tot arbeidsverzuim.

Behandeling
De mogelijke behandelingen zijn:

  • Medicatie
  • Infiltraties.
  • Wijzigen of stopzetten van bepaalde activiteiten.
  • Rust.
  • Houdingscorrecties
  • Kinesietherapie.
  • Chirurgische ingreep.

Per ziektebeeld worden bepaalde behandelmethodes toegepast. Er zijn dus geen specifieke behandelmethodes voor rugklachten in het algemeen. Om de specifieke behandeling te bekijken kunt u op de hyperlink klikken van het betreffende ziektebeeld.

Voor meer uitgebreide informatie verwijzen wij u naar
http://rugklachten.startpagina.nl

DEMENTIE

Dementie
Dementie is niet een ziekte, maar een syndroom. Dat wil zeggen dat dementie bestaat uit een verzameling van verschijnselen. Bij dementie wijzen deze verschijnselen er allemaal op dat denkprocessen niet meer goed verlopen. Het gaat bijvoorbeeld om geheugenverlies, moeite met aangeleerde vaardigheden en veranderingen in het gedrag. Het gehele geestelijke functioneren, gaat steeds verder achteruit, zodat het normale zelfstandig leven uiteindelijk niet meer mogelijk is.

Symptomen

  1. Geheugenstoornissen; verminderd vermogen om nieuwe informatie in zich op te nemen of eerder ontvangen informatie te herinneren
  2. Eén of meer van de volgende cognitieve stoornissen:
    • Afasie (taalstoornis)
    • Apraxie (verminderd vermogen om motorische activiteiten uit te voeren ondanks intacte motorische functie)
    • Agnosie (stoornissen in het herkennen of identificeren van voorwerpen, ondanks een intacte zintuiglijke waarneming)
    • Stoornis van de uitvoerende functies (d.w.z. plannen maken, organiseren, volgorde aanbrengen, abstract denken)
    • De stoornissen veroorzaken elk een duidelijke beperking in het sociaal of beroepsmatig functioneren en betekenen een significante beperking ten opzichte van het vroegere niveau.
    • De stoornissen komen niet uitsluitend voor tijdens het beloop van een acute verwardheid (=delirium).
    • Vaak kan iemand met dementie niet goed meer plannen maken en zaken organiseren, of logisch en abstract denken.

Andere symptomen die ook voorkomen bij dementie zijn onder andere stemmingswisselingen, woede, agressie, angst, apathie, achterdocht of verzamelwoede.

Diagnostiek
Er zijn verschillende soorten onderzoek om de diagnose te helpen stellen. Vooropstaat zogenoemde klinische diagnostiek. Dit wordt uitgevoerd door artsen (vooral huisartsen, psychiaters, neurologen en geriaters) of psychologen. Ter bevestiging van de diagnose is lijkschouwing mogelijk. Dit gebeurt in de praktijk bijna alleen als de betrokkene bij leven heeft laten weten zijn hersenen aan de wetenschap te willen afstaan. 
Driekwart van de diagnoses van Nederlandse huisartsen waarin dementie wordt vastgesteld of uitgesloten, is correct vergeleken met het oordeel van een gespecialiseerde kliniek. 
Er wordt wel voor gepleit om de steeds complexer wordende diagnostiek van dementie te laten uitvoeren door gespecialiseerde multidisciplinaire teams. In ieder geval is consultatie van de ’tweedelijn’ gewenst om te bepalen om wat voor soort dementie het gaat.
Er bestaan tal van psychologische tests voor het meten van cognitieve vaardigheden. 
Een goede test laat onderscheid toe tussen ziekelijk verouderen bij dementie en normaal verouderen. Het staat nog niet vast welke test in de praktijk de voorkeur moet krijgen. 
Andere aandoeningen
Als er iets mis blijkt te zijn met cognitieve functies moet de arts of psycholoog uitsluiten dat er iets anders dan onomkeerbare dementie in het spel is. Dus dat het niet gaat om louter delier, depressie, vitaminetekort, uitdroging, slecht functioneren van de schildklier of van hart en bloedvaten, of om bijwerkingen van geneesmiddelen.
Onderliggende ziekte
Bij vermoeden van onomkeerbare dementie moet men de onderliggende ziekte vaststellen. Artsen kunnen vaatafwijkingen opsporen met beeldvormende apparaten, zoals computertomografie (de CT-scan) en MRI (‘magnetic resonance imaging’).
Oorzaken
Dementie is niet één bepaalde ziekte met één bepaalde oorzaak. Het kan het beste worden vergeleken met een paraplu waaronder tientallen aandoeningen thuishoren. In een deel van de gevallen kan slechts na verloop van tijd of na het overlijden van de betrokkene met 100 % zekerheid de oorzaak van de dementie worden vastgelegd.

Alzheimer dementie
De ziekte van Alzheimer is de meest voorkomende oorzaak van dementie (60 à 70 % van de gevallen).
Ze wordt gekenmerkt door een sluipend begin en een langzame steeds erger wordende achteruitgang van de cognitieve functies. Vaak treft men op microscopisch niveau in de hersenen plaques (abnormale verharde eiwitophopingen buiten de hersencellen) en tangles (kluwens in de hersencellen) aan.

Vasculaire dementie
In 15 à 30 % van de gevallen van dementie is er sprake van een vasculaire oorzaak. Hierbij vindt men afwijkingen in de bloedvaten van de hersenen. Het kan gaan om veel kleine herseninfarcten (verstopping van bloedvat(en)), een enkel herseninfarct of een hersenbloeding (scheurend bloedvat). In tegenstelling tot Alzheimer dementie begint de vasculaire dementie direct en is er een eerder sprongsgewijze achteruitgang. De symptomen zijn vaak afhankelijk van de plaats in de hersenen waar het herseninfarct of – bloeding heeft plaatsgevonden.

Mengvormen van Alzheimer dementie en vasculaire dementie
Regelmatig treft men bij één persoon zowel kenmerken van Alzheimer dementie als vasculaire dementie aan. 

Andere oorzaken
Alzheimer dementie en vasculaire dementie zijn de meest voorkomende oorzaken van dementie. Af en toe komen de volgende andere oorzaken voor:

  • frontotemporale dementie e.g. Ziekte van Pick
  • lewy-Body dementie
  • dementie ten gevolge van de ziekte van Huntington
  • dementie ten gevolge van de ziekte van Parkinson

In totaal zijn er echter een 60-tal oorzaken van dementie.

Epidemiologie
Dementie komt vooral voor bij oudere mensen, van de mensen boven de 80 jaar is ongeveer 30% dement. Bij ongeveer 7,0 per 1.000 mannen en 16,1 per 1.000 vrouwen. In 2005 overleden 1.919 mannen en 5.095 vrouwen aan dementie (CBS Doodsoorzakenstatistiek; 23,8 per 100.000 mannen en 61,8 per 100.000 vrouwen). Dementie behoort bij vrouwen daarmee tot de top vijf van ziekten met de hoogste sterfte. Ongeveer 2,3% van de totale ziektelast in Nederland wordt veroorzaakt door dementie. Dementie behoort daarmee tot de tien ziekten die verantwoordelijk zijn voor het grootste gedeelte van de ziektelast. Dementie leidt tot een verlies aan kwaliteit van leven, en is een belangrijke oorzaak voor sterfte (De Hollander et al., 2006).

Behandeling
Dementie is ongeneeslijk. Behandeling is gericht op symptoombestrijding: vermindering van een aantal verschijnselen en vertraging van de achteruitgang. Allereerst zal de arts uitsluiten dat de gesignaleerde verschijnselen veroorzaakt worden door andere, behandelbare ziekten, zoals suikerziekte. 

Afhankelijk van het stadium van de dementie en de persoonlijkheid van de zieke zijn verschillende vormen van behandeling mogelijk. Daarbij gaat het er om de zelfstandigheid van de zieke en diens controle over het leven te behouden en vertrouwdheid en veiligheid te creëren. De verschillende behandelingen zijn erop gericht het geheugen zo goed mogelijk te gebruiken, het besef van de realiteit te vergroten en herinneringen te stimuleren. Ook goede voeding en bewaking van de lichamelijke conditie vormen aandachtspunten.

In een verder gevorderd stadium van de dementie speelt vooral de manier waarop de persoon benaderd wordt een rol. Respect, voldoende comfort, aangename en vertrouwde muziek, aangename prikkelingen van de zintuigen (fijne geuren, zachte stoffen, smaakvolle voeding) en aromabaden zijn daarin belangrijke onderdelen.

De naaste omgeving krijgt voorlichting en ondersteuning, gericht op de praktische zorg, maar ook op het omgaan met de situatie en de eigen emoties. Ook lotgenotencontact kan waardevol zijn voor de omgeving.

Medicijnen
De wetenschap doet onderzoek naar nieuwe medicijnen, die bedoeld zijn om de verschijnselen van dementie te verminderen. Deze medicijnen lijken bij sommige patiënten met de ziekte van Alzheimer het ziekteproces in het beginstadium te vertragen en het dagelijks functioneren en de zelfredzaamheid langer op hetzelfde niveau te houden.
Kalmerende medicijnen kunnen de angst, onrust, achterdocht, agressie en slaapproblemen verminderen. Antidepressiva kunnen helpen bij een bijkomende depressie.

Behandeling van de fysiotherapeut
De behandeling van een fysiotherapeut in een verpleeghuiswaar uiteindelijk de meeste patiënten met dementie worden opgenomen is gericht op:

  • herstel of behoud van bewegingsfuncties
  • verminderen van pijn
  • ontspannen van spieren, maar ook algehele ontspanning
  • bevorderen van de balans tussen belasting en belastbaarheid
  • leren omgaan met de beperkingen
  • adviseren van en leren omgaan met hulpmiddelen
  • aanleren van strategieën voor bijvoorbeeld het wassen of aankleden

Voor meer uitgebreide informatie verwijzen wij u naar:
www.alzheimer-nederland.nl/ De patiënten vereniging voor parkinson en dementie algemeen

ENKELKLACHTEN

De Enkel
De enkel is het gewricht tussen het onderbeen en de achtervoet en wordt ook wel bovenste spronggewricht genoemd. Het gewricht tussen de twee achtervoetsbeenderen, het sprongbeen (talus) en het hielbeen (calcaneus) wordt het onderste spronggewricht genoemd.
Ter hoogte van de enkel (bovenste spronggewricht) kan de voet 20° omhoog worden getrokken (dorsaalextensie) en 30° in spitsstand worden gebracht (plantairflexie). Ter hoogte van het onderste spronggewricht kan de voet 30° naar binnen worden gewend zodat men tegen de voetzool aankijkt (inversie) en 20° naar buiten worden gewend (eversie).

Botstukken
Er zijn drie botstukken betrokken bij het enkelgewricht (bovenste spronggewricht). Het betreft hier twee botstukken in het onderbeen en één botstuk uit de achtervoet, het sprongbeen. Het onderbeen bestaat uit het scheenbeen (tibia) en het kuitbeen (fibula).
Het scheenbeen is groter en zwaarder dan het kuitbeen. Beide botstukken zijn evenlang maar het kuitbeen is ten opzichte van het scheenbeen 1 cm naar beneden verschoven. Het onderste gedeelte van het scheenbeen en het kuitbeen omvatten als het ware het bovenste gedeelte van het sprongbeen en wordt derhalve de enkelvork genoemd.
De voet wordt onderverdeeld in de achtervoet, middenvoet en voorvoet. De achtervoet bestaat uit het sprongbeen (os talus) en het hielbeen (os calcaneus). De middenvoet bestaat uit de overige voetwortelbeenderen: het scheepvormig been (os naviculare), het dobbelsteenvormige been (os cuboideum) en de drie wigvormige benen (ossa cuneiformea). De voorvoet bestaat uit de middenvoetsbeentjes en de teenkootjes. Deze benoeming kan tot enige verwarring leiden omdat de middenvoetsbeentjes niet in de middenvoet maar in de voorvoet liggen. Het onderste spronggewricht wordt gevormd door drie gewrichtsvlakken onder het sprongbeen en drie gewrichtsvlakken aan de bovenzijde van het hielbeen.

Spieren
De spier (spier = musculus) die de voet in spitsstand brengt is de kuitspier die met de achillespees op de achterzijde van het hielbeen aanhecht. De spier die de voet optrekt is de musculus tibialis anterius (musculus = spier, tibialis = met betrekking tot het scheenbeen en anterius = voor. Dus de spier die met betrekking tot het scheenbeen aan de voorzijde ligt). Zie bovenste plaatje van het onderbeen.

De spier die de voet naar binnentrekt waardoor de voet naar binnen wendt, is de musculus tibialis postirior (musculus = spier, tibialis = met betrekking tot het scheenbeen, postirior = achterzijde). De pees van deze spier loopt aan de achterzijde van de binnenzijde van de enkel naar de binnenzijde van de voet.

De spieren die de voet naar buiten trekken, zijn de musculus peroneus longus en de musculus peroneus brevis (musculus = spier, peroneus = met betrekking tot het kuitbeen, longus = lang, brevis = breed). Deze spieren lopen aan de buitenachterzijde van het kuitbeen naar de buitenzijde van de voet toe. Zie onderste plaatje. 

Slijmbeurzen
Een slijmbeurs is een dunwandige holte die gevuld is met dezelfde stroperige vloeistof als het gewrichtsvocht. Slijmbeurzen zitten op plaatsen die aan wrijving onderhevig zijn: tussen bot en huid; tussen pees en de huid en tussen pees en een botstuk. Een pees is een koordvormige of platte bindweefselverbinding tussen spier en bot. De belangrijkste slijmbeurzen rond de enkel zijn die tussen het hielbeen en de achillespees en tussen de achillespees en de huid. Daarnaast zijn er nog onderhuidse slijmbeurzen ter hoogte van de binnenzijde en buitenzijde van de enkel.

Aandoeningen wat betreft het enkelgewricht:

  1. Achillespeesklachten
  2. Verzwikking / naar binnen klappen van de voet (inversietrauma)
  3. Verzwikking / naar buiten klappen van de voet (eversie trauma)
  4. Fracturen (botbreuk)
  5. Ruptuur (Spierscheur)
  6. Ontsteking achter het scheenbeen (Shint Splint)
  7. Hielspoor (Fascitis Plantaris)
  8. Reuma atritis of slijtage (atrose)
  9. Klompvoet
  10. Platvoet

 

 

Enkelletsels
Enkelletsels treden zeer ferquent op en ontstaan voor meer dan de helft van tijdens het beoefenen van sport. Het betreft vooral de bandletsels, die ontstaan als gevolg van het naar binnen klappen van de voet (inversietrauma). Hierdoor worden het gewrichtskapsel en de ligamenten aan de buitenkant van de enkel uitgerekt. Na een geringe uitstrekking zal er nog geen abnormale speling in de enkel ontstaan en spreekt men van een verstuiking of ook wel een distorsie genoemd. Wanneer door uitrekking of scheuring van de ligamenten abnormale beweeglijkheid in het gewricht optreedt, wordt de term enkelbandruptuur of enkelbandleasi gebruikt. Zie de afbeelding hiernaast voor verheldering.
Bij enkelletsels als gevolg van een inversietrauma (naar binnen klappen van de voet) staat de pijn op de voorgrond. Veel mensen horen of voelen iets knappen op de plaats van de buitenste enkelband. Kort daarna ontstaat een zwelling op de plaats van de overrekking of scheur. 
Ook kunnen er fracturen ontstaan en of letsel aan de binnenste enkelband. Dit laatste gebeurd doordat de voet naar buiten klapt en de binnenste band wordt daardoor belast, dit noemt men een eversietrauma. Hier zijn dezelfde gradaties voor als bij een inversietrauma.

Symptomen
In ruim 85% van de gevallen is er sprake van een verzwikking van de voet naar binnen (inversie). Pijn en zwelling aan de buitenkant van de enkel zijn het directe gevolg. Het slachtoffer kan meestal nog wel op de voet staan, maar lopen is pijnlijk. Een eventuele bloeduitstorting wordt pas na een aantal dagen zichtbaar. 

Verschijnselen die kunnen wijzen op een verscheuring
Pijn aan de voorzijde van het onderste stukje van het kuitbeen (aan de buitenzijde van de enkel) 
Een bloeduitstorting 
Het niet op de voet kunnen staan

(Door de fysiotherapeut)
Het naar voren kunnen schuiven van de voet t.o.v. het onderbeen.

Verschijnselen die passen bij een botbreuk
Het niet kunnen staan of lopen op de enkel gedurende vijf passen, direct na het ongeval; 
Een afwijkende stand van de voet t.o.v. het onderbeen;

(Door de fysiotherapeut)
Pijn bij het druk uitoefenen op een van beide enkels. 
Pijn bij het druk uitoefenen op het 5e middenvoetsbeentje. 
Pijn bij het druk uitoefenen op het verloop van het kuitbeen.

Diagnose
Direct na het ongeval is het moeilijk om onderscheid te maken tussen een verstuiking en een kapotte buitenband van de enkel, door de zwelling die snel ontstaat. Vier tot zeven dagen na het ongeval is dit onderscheid bij het lichamelijk onderzoek gemakkelijker. Een eventuele breuk kan worden aangetoond met de ottowa enkelrules. Zodra deze test positief is dan is er een indictatie om een röntgenfoto te laten maken. Een röntgenfoto is noozakelijk, omdat zo de preciese locatie van de fractuur vastgesteld kan worden. Hier wordt vervolgens de behandeling op aangepast. Wanneer er geen bloeduitstorting is en de voet kan ten opzichte van het onderbeen in de enkel niet naar voren worden verschoven (schuiflade onderzoek) dan is er mogelijk sprake van een verstuiking. Bestaat er drukpijn ter hoogte van de buitenband van de enkel, gecombineerd met een blauwgroene verkleuring aan de buitenzijde van de enkel en kan de voet ten opzichte van het onderbeen naar voren worden verschoven, dan is er in 95% van de gevallen sprake van een kapotte enkelband.

Oorzaken
De meeste enkelklachten treden op doordat er een vreemde, onnatuurlijke beweging met de enkel wordt gemaakt, waarbij de spieren de beweging niet kunnen opvangen. Hierbij kunnen de gewrichtsbanden verrekt (verzwikking) of ingescheurd (verstuiking) raken. In ernstige gevallen kan de enkel zelfs gebroken zijn.
Bij een verstuiking van de enkel, is de buitenste enkelband beschadigd. Deze loopt van boven naar beneden, en verbindt daarbij het onderste deel van het kuitbeen (de grote knobbel aan de zijkant van uw enkel) met de zijkant van de voet. Een verstuikte enkel doet de eerste 10 dagen vaak zo zeer dat je er niet op kunt lopen. Dit is normaal en heeft als functie dat de enkel genoeg rust krijgt om te herstellen.
Ook bij reumatische klachten geven beschadigde enkelbanden instabiliteit van de enkel. Hierdoor komen er meer krachten op de enkelbanden te staan, wat weer meer pijn veroorzaakt en een grotere slijtage van het enkelgewricht teweeg brengt.
Instabiliteit van het enkelgewricht is een belangrijke oorzaak van extra problemen. Het kan tijdens het bewegen bijvoorbeeld resulteren in een sneller slijtageproces van het kraakbeen, dat bewegingen in het gewricht soepel moet laten verlopen.

Epidemiologie
Het aantal enkelletsels dat via het persoonlijk ongevallen registratiesysteem voor de EHBO-afdelingen van de nederladse ziekenhuizen voor 1993 werd geregistreerd, kon worden berekend op 112.500 enkelletsels (stichting Consument en veiligheid 1993). Door de PORS-gegevens te relateren aan onderzoeken van het CBS (Centraal Bureau voor statistiek) en LMR (landelijk Medisch Registratiesysteem) kunnen we komen tot een schatting vaan 500.000 a 600.000 enkelletsels per jaar. Dit betekend 120.000 tot 150.000 acute enkelletselsop de EHBO en 380.000 tot 450.000 via de huisarts.

Wat kunt u er zelf aan doen.
Koel de enkel direct na het verstappen maximaal 20 minuten met bijvoorbeeld een ijspakking. 
LET OP: wanneer u gebruik maakt van ijs, zorg dan altijd dat het ijs niet direct contact maakt met de huid. Verpak het ijs bijvoorbeeld in een theedoek of handdoek, en breng deze aan op de zwelling. Dit vermindert de zwelling en de pijn. Pas deze manier van koelen maximaal drie keer per dag toe en steeds niet langer dan 20 minuten. Zorg voor voldoende rust, zeker de eerste 2 a 3 weken. Ga na 10 dagen beginnen met voorzichtig proberen te lopen, maar let er op dat je niet regelmatig door de pijngrens heen gaat. Het is belangrijk dat de enkel na de rust fase van 2 a 3 weken weer belast wordt. Deze belasting zorgt ervoor dat het nieuwe weefsel, waaruit de banden zijn opgebouwd, in de juiste richting komt te liggen. Op die manier worden de banden het sterkst. Als er geen belasting is weten de vezels niet in welke richting ze moeten liggen en ontstaat een zwakke plek op de plaats van het letsel. Ook na verloop van tijd kan de enkel nog wel eens wat dik worden of warm aanvoelen dit is een teken dat u net iets teveel heeft gedaan. Als de enkel na 3 weken nog steeds dik is, is het raadzaam om een specialist op te zoeken.

Behandeling
Een enkelverzwikking herstelt over het algemeen vanzelf. Bij een verstuiking wordt er vaak op de eerste hulp van het ziekenhuis een gipsverband aangelegd. De enkel wordt in een zodanige stand getaped dat de uiteinden van de gescheurde banden weer dicht bij elkaar komen. De enkel is zeker de eerste maand nog zeer onstabiel. Als het tape er na ongeveer drie weken af gaat is de enkel nog wel gevoelig. Het is noodzakelijk dat tijdens het sporten of een andere hoge inspanning de enkel wordt ondersteund, bijvoorbeeld door een enkelbandage of brace. Dit komt doordat de enkelbanden opgerekt zijn en je niet helemaal goed meer aanvoelt hoe de enkel in de ruimte staat. De kans dat je er de eerste weken doorheen zal gaan is groot. Dit is niet alleen zeer pijnlijk maar vertraagd ook het herstel proces. Raadpleeg voor het aanleggen van een bandage of tape altijd iemand die hiervoor gekwalificeerd is.
Een paar jaar geleden werd eerst nog de enkel ingegipst tegenwoordig wordt tape gebruikt voor immobilisatie, omdat tape flexibeler is dan gibs en het voor de patiënt comfortabeler zit.

Fysiotherapeutische behandeling
De fysiotherapeut komt pas in actie als het natuurlijke herstelproces niet voldoende is voor een volledig herstel. Bijvoorbeeld: als er na 2 a 3 weken nog steeds sprake is van een flinke zwelling of de enkel na 5 weken nog steeds zeer gevoelig en instabiel aanvoelt. De fysiotherapeut zal dan verder onderzoeken welke factoren nog belemmerend zijn voor het natuurlijke herstel. Als de banden verzwakt blijven, worden er oefeningen gedaan voor het versterken van de spieren rond het gewricht en de coördinatie te verbeteren zodat het spierkorset gedeeltelijk de functie van de (nu uitgerekte) banden kan overnemen.

Tape behandeling van enkel(s).
Uw enkel is zojuist door uw fysiotherapeut ingetaped. Er zijn echter een aantal zaken die van belang kunnen zijn voor een goed verloop van het genezingsproces.
De belangrijkste aanwijzingen vindt u hieronder puntsgewijs. 
Het is natuurlijk wel zo dat de therapie individueel sterk kan verschillen. Dit heeft te maken met factoren als: de ernst van de blessure, de leeftijd, het beroep, het gewicht, de mate van getraindheid van de patiënt en andere vergelijkbare factoren. Dat wil dus zeggen dat niet alle informatie die u hier vindt op u van toepassing behoeft te zijn.
In principe is het zo, dat u met de enkel die ingetaped is normaal moet kunnen lopen. Het is van zeer groot belang dat u de voet weer juist afwikkelt. Vermijd “mank” lopen en tracht de voet recht naar voren neer te zetten. 
Bij het douchen proberen de tape droog te houden. U kunt hiervoor bijvoorbeeld een plastic zak om de voet doen en deze met een elastiekje vastmaken. 
Indien u het gevoel hebt, dat de tape te strak zit of indien het te veel jeukt, is het verstandig uw behandelend fysiotherapeut te raadplegen.

Enige nuttige oefeningen:
a. Probeer te staan (los) op het aangedane been. Dit is een evenwichtsoefening.
b. In zit, de enkel zo ver mogelijk optrekken en zo ver mogelijk naar beneden bewegen.
c. Voet rollen over een fles. 
Uw fysiotherapeut kan, bijvoorbeeld als er te veel zwelling is of als er te veel pijn bestaat, besluiten naast de tape ook andere therapievormen toe te passen.
In het algemeen wordt de tape na tien dagen verwijderd. Dan wordt opnieuw bekeken, of de enkel nogmaals ingetaped moet worden. In sommige gevallen kan dit meerdere malen nodig zijn.
Indien u specifieke vragen hebt, kunt u deze altijd tijdens een bezoek of telefonisch stellen.

Belangrijk: Wanneer u veel last van de tape heeft en uw therapeut is niet bereikbaar kunt u deze zelf verwijderen om afknellingsklachten te voorkomen. U dient dan wel zo spoedig mogelijk contact met de fysiotherapeut op te nemen.

 

Voor meer uitgebreide informatie verwijzen wij u naar

www.orthopedie.nl

GOLFERSELLEBOOG

Wat is een golferselleboog? (Mediale epicondylitis)
Een golferselleboog is een ontsteking aan de binnenzijde (mediale zijde) van de elleboog. In de onderarm lopen veel spieren en vooral pezen waarmee de pols en vingers gestrekt en gebogen kunnen worden. De strekspieren/pezen zitten vast aan de buitenste elleboogknobbel, de buigspieren (flexor muscles zie de afb hiernaast) aan de binnenste elleboogknobbel. De buitenste elleboogknobbel is betrokken bij tenniselleboog, de binnenste bij de golferselleboog. Belangrijke buig- onderarmspieren, die tot aan de vingers lopen, trekken relatief te hard aan de aanhechtingsplaats zodat bij de pees of spierbuik een zeurende chronische klacht ontstaat. Langdurige overbelasting van deze onderarmspieren ten opzichte van de andere groepen spieren in de onderarm is meestal de oorzaak. De pijn die dan veroorzaakt wordt kan zich ook elders voordoen; dat wordt “gerefereerde” pijn genoemd. De verklaring hiervoor is dat de pijn van een ontsteking vaak wordt gevoeld in een bijbehorend, veel groter gebied van de huid. Een voorbeeld hiervan is de pijn in het midden van de bovenarm ten gevolge van een ontsteking in de schouder. Een ander voorbeeld is uitstralende pijn in de arm soms tot in de hand en vingers. 
De aandoening heet wel golferselleboog, maar dat wil niet zeggen dat het alleen maar door golfen kan ontstaan. Het is ook regelmatig te zien bij tennissers, pitchers (honk- en softbal) of sportklimmers. Ook in het dagelijkse leven kan het optreden (bijvoorbeeld tegelzetters).

Symptomen.
– pijn aan binnenzijde van de elleboog
– pijn bij buigen in combinatie met naar binnendraaien van   
de onderarm
– de pijn kan variëren van indringend stekend tot zeurend met klachtenvrije periodes
– onderhands tillen wekt de pijn op en/of na gedane werkzaamheden soms verheviging 
van klachten
– in de vuist knijpen / hand geven (met gestrekte elleboog) is vaak pijn provocerend
– drukpijn op, of juist onder, het binnenste botuitsteeksel van de elleboog
– uitstralende pijn soms in de onderarm richting hand 
– in rust treed veelvuldig onaangename of zelfs hevige pijn op 
– de elleboog kan beperkt zijn in zijn strekking of volledige buiging (vaak dan ook pijnlijk) 
– er is vaak geen duidelijke oorzaak voor de opleving van de pijn
– pijn in pols, hand of schouderregio zijn zeldzaam (indien toch aanwezig betreft het 
mogelijk een andere oorzaak)
– röntgenonderzoek geeft geen bijzonderheden (kalkafzettingen in de pees zijn 
eerder uitzondering dan regel)
– er zijn vrijwel nooit specifieke uiterlijke kenmerken aan de (golfarm-) elleboog te zien.

Diagnose
De arts zal bewegingen uitlokken die de pezen belasten en pijn veroorzaken. Dit kan bijvoorbeeld door de pols met weerstand te laten buigen. Voor het stellen van de diagnose is meestal geen nader onderzoek nodig. De arts kan, afhankelijk van de bevindingen, een enkele keer een röntgenfoto laten maken van de nek, de schouder (om andere aandoeningen uit te sluiten) of de elleboog. Ook kan de arts er voor kiezen de elleboog aanvullend te onderzoeken met bijvoorbeeld echografie.

Oorzaken
De meest voorkomende oorzaak van een golferselleboog is overbelasting. Iedere activiteit die een herhaalde, langdurige belasting geeft van de onderarmspieren gekoppeld aan een niet adequate rust kan tot overbelasting van deze spieren leidenDit kan zijn in de vorm van zwaar tillen of verkeerd bewegen vanuit de pols. 

Epidemiologie
Een golferselleboog (epicondylitis medialis) wordt vaak gediagnosticeerd als CANS (Complains Arm Neck Schoulder). Klik op de link om deze cijfers te bekijken.

Maatregelen na het ontstaan van de golferselelboog
IJs in de acute fase de pijnlijke, soms opgezette plek. Gebruik een cold-pack 12 tot 15 minuten (doe een zakdoek of iets dergelijks tussen huid en cold-pack om brandblaren te voorkomen). Gebruik ijspakkingen 20 minuten (is minder koud). Gebruik deze koudepakkingen 2 à 3 maal daags. Soms kan het gebruik van een ‘brace’ verlichting brengen.

Preventie

Het vermijden of het verminderen van de activiteiten die de klacht in eerste instantie hebben veroorzaakt. Volg de adviezen van arts en/of fysiotherapeut op. Op die manier wordt spierkracht en conditie opgebouwd. Er ontstaat een toenemende belastbaarheid van het bewegingsapparaat. Toekomstige problemen worden zo voorkomen. Uiteraard is ook hier ”voorkomen beter dan genezen”. Dat betekent dat sporters, die hun onderarmen zeer intensief gebruiken, de armspieren specifiek dienen te trainen.

De armspieren moeten symmetrisch en gelijk belast worden. Langdurige en eenzijdige trainingsvormen, moeten goed afgewisseld worden met oefenvormen die de spanning eraf halen. Ook hier gaat het weer om de juiste verhouding tussen maximale inspanning enerzijds en herstel anderzijds. Bij dagelijkse handelingen ligt overbelasting voor de hand. De desbetreffende spieren krijgen daardoor de weinig tijd om te herstellen. Herstel is noodzakelijk voor een goed gestel!

Behandeling

Er zijn verschillende behandelingen die worden toegepast bij een golferselleboog. De ene methode heeft bij de ene patiënt wel en bij de andere patiënt geen resultaat. 
De eenvoudigste behandeling is om zelf overmatige of verkeerde belasting, en daarmee pijn, te voorkomen. 

Medicijnen
Ontstekingsremmende pijnstillers in de vorm van gel of crème zijn volgens de wetenschap op korte termijn waarschijnlijk effectief in het verminderen van de pijn. Het slikken van ontstekingsremmende pijnstillers lijkt minder zinvol. 

Injecties
Het is onduidelijk of een injectie met corticosteroïden helpt. Een injectie met verdovingsvloeistof helpt waarschijnlijk niet. 

Fysiotherapie
Door middel van fysiotherapie kan men leren de elleboog te ontlasten en de aangedane spieren te versterken zodat zij hoger belastbaar zijn.

Operatie
Wanneer de eenvoudige behandelingen onvoldoende resultaat bieden, of de pijn blijft te invaliderend na langdurige conservatieve behandeling, kan een operatie overwogen worden. Deze ingreep heeft als doel de pijn te verminderen, en daardoor de kracht en functie te verbeteren. De operatie kan onmogelijk onmiddellijk alle pijn wegnemen. Ze creëert alleen de voorwaarden waaronder de genezing kan plaats vinden. Het succes van tennis/golfers-elleboogoperaties is echter wisselend en in de medisch- wetenschappelijke literatuur zijn er zeer uiteenlopende cijfers over het succes van deze operatie. Men kan er van uitgaan dat er gemiddeld ongeveer 80% kans is op belangrijke verbetering tot volledige genezing. 

Dit betekent dus dat een deel van de patiënten niet helemaal geholpen zal zijn door de operatie. Geen enkele geneesheer kan echter vooraf het welslagen van de operatie voorspellen. De aanhechting van de spieren wordt losgemaakt, en eventueel ontstoken peesweefsel verwijderd. Alzo kan de ontsteking aldaar recupereren. Vaak wordt het bot lokaal wat aangefrist, ook voor betere genezing. 

Meestal wordt een beperkte inspectie verricht van het ellebooggewricht om kraakbeenlijden uit te sluiten.
Na de hechting en steriel verband wordt meestal een bovenarmgipsverband aangelegd voor een 3-tal weken. Hierdoor is de elleboog in de onmiddellijke herstelperiode minder pijnlijk, en kan de pees beter genezen. Een gips is echter niet noodzakelijk, en geeft soms wat verstijving van de elleboog.

Gevolgen na een operatie

  • De eerste dagen na de ingreep kunnen vrij pijnlijk zijn ten gevolge van de operatie. Ook de pijn van de tenniselleboog zal niet meteen verdwenen zijn.
  • Onmiddellijk bewegen van de vingers in het gips is aanbevolen.
  • Na een 10-tal dagen kan het gips worden verwijderd bij de huisarts. Hij dient dan eventueel een nieuw gips aan te leggen voor nog een 10-tal
    dagen.
  • Na een 3-tal weken is er gewoonlijk een controle-raadpleging voorverwijderen van het gips, reëvaluatie en opstarten van kinesitherapie.
  • Nadien zal er onder kinesitherapeutisch toezicht geleidelijk wordengemobiliseerd en geoefend, waarbij krachtige inspanningen initieel nog
    moeten worden vermeden.
  • Het verder herstel zal afhangen van de evolutie. Gemiddeld duurt het

volledig herstel toch een 3-tal maanden. Bij sommige patiënten gaat dit vlotter, bij anderen trager. Zware lichamelijke inspanningen of specifieke sportbeoefening kunnen soms maandenlang tegenaangewezen zijn. Lichter administratief of huishoudelijk werk kunnen daarentegen al vrij vlug hernomen worden. Arbeidsongeschiktheid is dus afhankelijk van het type werk dat de patiënt verricht

Fysiotherapeutische behandeling
De behandeling kan nogal eens verschillen en hangt samen met de ernst van de klacht en de manier waarop de klacht zich presenteert. Een golferselleboog met flinke bewegingsbeperkingen in het gewricht zelf dient meer aandacht te krijgen en de therapie zal daarom wat uitgebreider zijn. De behandeling richt zich doorgaans op het volgende:
1. spieren en hun pezen
2. gewrichten
3. kapsel

Doel van de therapie
Het uiteindelijke doel is u van de pijnklachten af te helpen. Dit kan worden bereikt door ervoor te zorgen dat gewrichten weer hun normale beweeglijkheid terug krijgen, dat spieren hun hoge tonus verliezen en dat de trekkracht op de pees(aanhechting) wordt genormaliseerd. Tevens moeten de op afstand gelegen storende factoren ook behandeld worden. (denk hierbij aan schoudergordel en borts-hals gebied) Als aan al deze elementen is voldaan zal de golfarm verdwijnen.

 

Voor meer uitgebreide informatie verwijzen wij u naar

www.golfarm.nl

HAND, POLS

Hand/pols
De hand is samengesteld uit een groot aantal beenderen, spieren, pezen en ligamenten die een zeer ruime beweeglijkheid toelaten en een relatief grote kracht kunnen ontwikkelen.

Er zijn drie soorten beenderen in de hand:

  • De falangen: er zijn er 14 in totaal, deze beentjes worden gevonden in de vingers zelf. Iedere vinger heeft er drie: het proximale, mediale en het distale. De duim echter heeft er maar twee!
  • De metacarpalen: daarvan zijn er vijf, ze vormen de middenhand
  • De carpale beenderen: dat zijn de 8 beentjes die de pols vormen. Deze beentjes staan langs de ene zijde in verbinding met de metacarpalen en aan de andere kant met de onderarmbeenderen, de radius en de ulna.
  • Daarnaast zijn er heel veel spieren, gewrichtsbanden en pezen in de hand te vinden. Spieren zijn structuren die samentrekken/ontspannen, dit laat toe dat de beenderen in de hand kunnen bewegen ten opzichte van elkaar. 
    De pezen zijn de structuren die uit de spier ontstaan en vervolgens op en in de botuiteinden gaan vasthechten, ze zorgen voor een stevige overgang tussen het spierweefsel en het bot.
  • De ligamenten (gewrichtsbanden) en de bindweefselstructuren zorgen voor een verbinding tussen de verschillende beenderen onderling.

carpale tunnel 
De carpale tunnel is inderdaad een echte tunnel die de voorarm via de pols met de hand verbindt, de bedding wordt gevormd door de polsbeenderen, het dak door het ligamentum carpi transversum, een zeer stevige gewrichtsband die van de ene zijde naar de andere zijde van de pols verloopt. Dit geheel vormt de carpal tunnel.

De zenuw (nervus medianus) passeert door deze tunnel, hij staat in voor de gevoelsensatie van de duim,wijsvinger, de middenvinger en een deel van de ringvinger. Er is eveneens een takje van deze zenuw die naar de duimmuis verloopt en daar zorgt dat de duim naar de pink kan gebracht worden.

Ook de buigpezen passeren net als de zenuw door deze tunnel.De zenuw ligt eigenlijk bovenop het pakket van de pezen en ligt dan ook zeer oppervlakkig. Alle pezen zijn omgeven door een soort slijmvlies, de tenosynovia. Afwijkingen (ontstekingen) van deze synovia kunnen ook een invloed uitoefenen op de zenuw functie.

 

 

 

Carpo meta carpaal gewricht (CMC gewricht) 
Dit is het gewricht tussen enerzijds het metacarpaal of middenhandsbeen van de duim en anderzijds het Carpus beentje, het os trapezium, van de pols.

Dit gewrichtje laat u toe om uw duim te bewegen in de zogenaamde “oppositie”, hierbij beweegt de duim naar de pink toe. Rond deze beenderen ligt een kapsel, een elastische zakvormige structuur die het gewricht volledig omgeeft. 
Deze structuur is dan nog bijkomend verstevigd door zeer stevige ligamenten of gewrichtsbanden.

De beide uiteinden van de beenderen zijn bedekt door een dikke, stevige rubberachtige laag, het gewrichtskraakbeen genaamd. Deze kraakbeenlaag laat toe dat de beide beenderen een zachte, gladde beweeglijkheid hebben ten opzichte van elkaar.

Quervain loge 
Dit is het kanaaltje net voor de duim, de Quervain loge genaamd, hier passeren twee duimpezen, namelijk de: 
– abductor pollicis longus (APL), en de 
– extensor pollicis brevis (EPB). 

De spieren van deze pezen bevinden zich in de voorarm waar ze zich vasthechten aan het bot. Vervolgens gaan ze in de richting van de duim uit overgaan in peesstructuren, deze passeren vervolgens in een tunnel aan het uiteinde van de radius gelegen. Deze tunnel helpt om de pezen tegen het bot te houden. De wand van deze tunnel wordt gevormd door een soort slijmvlies, het tenosynovium, dat als een soort zacht glijkussen maakt dat de pezen gemakkelijk heen en weer kunnen schuiven.

 

Kapsel
Het polsgewricht bestaat uit een ganse verzameling van kleine beentjes die in contact staan met de twee grote beenderen in de onderarm. Het geheel wordt omgeven door een zakvormige structuur, het kapsel genoemd, dat tevens op vele plaatsen is verstevigd door ligamentaire structuren (gewrichtsbanden). Het gewrichtskapsel is een zakvormige structuur die gevuld is met een kleine hoeveelheid gewrichtsvocht. Zie afbeelding voor verheldering.

 

 

Buigpezen
De buigpezen (rode pijl in de afbeelding aan de linker kant) verlopen vanuit de voorarm naar de hand en de vingers toe, ze zijn bedekt met een dun bindweefsel blad, de tenosynovia genoemd. Deze slijmvlies bedekking zorgt ervoor dat de pezen vlot en soepel kunnne glijden ten opzichte van de omliggende structuren. 
Op bepaalde plaatsen worden de pezen tegen het bot gehouden door een soort weefsel tunnels, de pulleys genoemd (gele pijl). 
Deze zorgen ervoor dat de pees zijn ligging ten opzichte van het bot behoudt, hierdoor is het mogelijk om kracht te zetten zonder dat de pezen een soort boogeffect krijgen en zich ver van het bot gaan verwijderen, kracht zetten zou anders onmogelijk worden.

Aandoeningen wat betreft het polsgewricht en de hand:

Carpaal Tunnel Syndroom
Polsblessure
Malletvinger
Skiduim
Polsfractuur,
Scapoidfractuur
Reuma

 

Hand/Pols klachten(blessures)
Blessures of klachten aan de pols worden meestal veroorzaaakt door sportieve activiteiten. Veel voorkomende aandoeningen zijn daarbij fracturen en rupturen beknellingen en luxaties. Deze klachten/ blessures zorgen dan niet alleen voor belemmering in het uitoefenen van uw sport, maar ook in uw algemeen dagelijksleven. Aangezien de pols en hand veelvuldig gebruikt wordt bij allerlei soorten bewegingen, is het vanzelfsprekend dat uw zelfstandigheid hierdoor achteruit gaat. Helemaal als de klachten rondom uw pols/hand chronisch (klachten houden langer aan dan 6 maanden) worden.

Symptomen
Bij elke aandoening aan de pols/ hand zijn de symptomen en de duur van herstel, verschillend. Dit komt omdat de pols en hand uit verschillende soorten structuren bestaat. 
Zodra er sprake is van een trauma zijn er wel enige aandoeningen die aangetoond kunnen worden, door middel van bepaalde symptomen. De aandoeningen die het meest voorkomen bij een trauma zijn:

  • Fracturen
  • Rupturen
  • Luxatie van de vinger
  • Kapsulair patroon

Fractuur
De symptomen bij een fractuur zijn:

  • pijn
  • zwelling en andere ontstekingsverschijnselen zoals; roodheid , warmte en functie verlies.
  • vervorming van het polsgewricht.

De meest voorkomende fractuur van de pols is die van de radius (een van de botten in de onderarm) vlakbij het polsgewricht. Deze fractuur komt veel voor bij ouderen na een val op uitgestrekte handen.
Kijk voor meer informatie onder polsfractuur.

Ruptuur
Een ruptuur is te verdelen in gradaties. Namelijk een overrekking, partiële ruptuur en een gehele afscheuring.
De symptomen bij een ruptuur zijn:

  • Pijn
  • Toenemende pijn bij buigen en/of strekken van de pols
  • Een onregelmatigheid in het oppervlak van het getroffen deel; een kuil of gleuf meestal geflankeerd door een wat gezwollen richel.
  • Verder pijn bij elke rekbeweging van de spier en meestal een blauwe plek t.p.v. het trauma, die soms pas na uren en soms dagen kan verschijnen.

Kijk voor meer informatie onder ruptuur

Luxatie van de vinger
De symptomen bij een luxatie zijn:

  • Scheefstand van de vinger.
  • Het niet kunnen bewegen van de vinger ( buigen en strekken)
  • Pijn
  • Zwelling

Kapsulair patroon
Een kapsulair patroon ontstaat wanneer het kapsel belast wordt. Dit kan komen doordat de spieren van de onderarm niet op tijd reageren of omdat de belasting te hoog was. Hierdoor worden de structuren die niet te trainen zijn (passieve delen van het lichaam) belast in de vorm van rekking of compressie. Als de belasting ook te hoog wordt voor het kapsel, kunnen er scheurtjes in komen.

De symptomen bij een kapsulair patroon zijn:

  • Een bepaald patroon wat betreft bewegingsbeperking. Eerst is de buiging (flexie) is beperkt en daarna de strekking (extensie).

Preventie
Om polsblessures te voorkomen, kunt u uw polsen en of hand en vingers laten intapen of u kunt een brace gebruiken. Hierdoor kunnen blessures verkomen worden doordat het gewricht in mindere mate kan bewegen. Ook kunt u ervoor zorgen dat de spieren rondom de pols in een goede conditie blijven. Denk daarbij aan het optrainen van de onderarm spieren. Dit kan zowel in kracht, uithoudingsvermogen en coördinatie.

Epidemiologie
Voor informatie over de incidentie (het voorkomen van) en prevalentie (het voorkomen van een bepaalde aandoening op een bepaalde moment bij een bepaalde populatie) klikt u bovenaan de pagina op de aandoening waarnaar u op zoek bent.

Behandeling

Ook voor specifieke behandelingen kunt u klikken op de bovenstaande aandoeningen

HART EN VAATZIEKTEN

Het hart en de bloedvaten
Het hart is een holle spier die als pomp functioneert.
Het hart pompt het bloed doorheen de bloedvaten naar alle delen van ons lichaam. 
Het hart is onderverdeeld in:

  • 2 voorkamers( linker en rechter artrium of -boezem)
  • 2 kamers (ventrikels)
  • Het linker en rechter gedeelte worden gescheiden door een septum (tussenschot).

Per minuut wordt er zo’n vijf à acht liter bloed rondgepompt (70 tot 80 maal samentrekken per minuut).”hartdebiet”

  • in rust: 60 tot 70 maal samentrekken
  • bij inspanning: 160 tot 180 maal samentrekken

Werking van het hart
Zuurstofarm bloed komt terecht in de rechtervoorkamer. Van hieruit wordt het verpompt via de rechter hartkamer tot in de longslagaders. Tijdens de passage in de longen, wordt hier zuurstof toegevoegd en CO2 (koolstofdioxide) afgegeven ( kleine circulatie). Het zuurstofrijke bloed wordt verzameld in de linker voorkamer.

Vervolgens wordt het overgepompt naar de linker hartkamer van waaruit het per hartslag wordt geëjecteerd in de lichaamsslagader (aorta). Vanuit de aorta, en zijn aftakkingen, wordt het zuurstofrijke bloed verdeeld tot in de verschillende eindorganen (bv.:nieren, hersenen, ingewanden en ledematen…). De aorta en zijn aftakkingen (slagaders) worden de grote circulatie genoemd.
Nadat zuurstof opgenomen werd in de eindorganen, wordt het zuurstofarme bloed doorheen de aders naar de rechter voorkamer gedraineerd

Het hart is een spier dat vier holten omvat (twee boezems en twee kamers), en heeft de grootte van een gebalde vuist. De spier die de linkerhartholte omwikkelt staat in voor de grote circulatie. Zijn gewicht bedraagt 3/4 van het ganse hart. Net als iedere andere spier heeft het hart zuurstof nodig om in leven te blijven en zijn werk te doen.

De kransslagaders zijn de eerste aftakkingen van de lichaamsslagader (net voorbij de aortaklep). Het grootste deel van het kransslagaderbloed loopt naar de linker hartkamerspier. Elk probleem met een kransslagader zal een gevolg hebben op het functioneren van deze linkerhartkamerspier. Bij inspanningen van de hartspier (snellere hartslag of bloeddrukverhoging), kan het debiet van de kransslagaders vervijfvoudigen zodat voldoende zuurstof aanbod naar deze spier gewaarborgd blijft.

Om te zorgen dat het bloed slechts in één richting stroomt, is er tussen elke kamer en voorkamer een klep die verhindert dat het bloed bij het samentrekken van de kamers terug zou vloeien naar de voorkamers.

  • Mitralisklep: klep tussen linkervoorkamer en linkerkamer
  • Tricuspidalisklep: tussen rechtervoorkamer en rechterkamer

Om te vermijden dat het bloed, dat uit het hart naar de longslagader en naar de lichaamsslagader wordt gepompt, terug in het hart zou vloeien, zijn ook hier kleppen voorzien.

  • Aortaklep: klep tussen linkerhartkamer en de aorta (lichaamsslagader)
  • Pulmonalisklep: de klep tussen de rechter hartkamer en de longslagader

 

De sinus en de AV -knoop
In de gangmaker van het hart, de sinusknoop, wordt een klein stroomstootje (impuls) opgewekt. De sinusknoop stuurt dit stroomstootje doorheen de voorkamers, die daardoor samentrekken. 

Omdat de voorkamers en de kamers electrisch zijn geïsoleerd, kan het stroomstootje niet zomaar van de voorkamers op de kamers overgaan. Dit kan slechts via een aparte electrische verbinding: de AV-knoop (atrio-Ventriculaire knoop). De AV-knoop vangt de impuls van de voorkamers op en geeft deze met enige vertraging door aan de kamers. Het resultaat is dat voorkamers als eerste samentrekken en het bloed in de hartkamers duwt. Vervolgens zullen deze hartkamers samentrekken nadat ze zich met het bloed van de voorkamers hebben gevuld.

Bloedvaten
Slagaders
Slagaders of arteriën vertrekken uit het hart. De slagaderholte is bekleed met een éénlagig dekweefsel. Het dekweefsel dat de holten van bloedvaten, hart en lymfevaten bekleedt, wordt endotheel genoemd.
Rond het endotheel bevindt zich glad spierweefsel. Rond dit glad spierweefsel bevindt zich elastisch bindweefsel.
Naarmate de slagader kleiner wordt is er meer spierweefsel aanwezig (de slagader bevindt zich dan verder van het hart). Het bloed beweegt er snelvoort: 50 cm/s.

Aders
Aders of venen vervoeren het bloed van de organen naar het hart toe (een uitzondering daarop is de poortader van de lever, die bloed van het ene haarvatennetwerk naar het andere voert). Ook bij de aders is de wand bekleed met endotheel. Het spierweefsel is hier veel minder dik dan bij de arteriën. Rond het spierweefsel zit het bindweefsel, dat in dit geval niet-elastisch is. Hoe groter de ader, hoe dikker de laag bindweefsel.
Alle aders bevatten kleppendie openen in de zin van het hart, ze beletten dat het bloed terugstroomt. Het bloed beweegt er traag voort: 25 cm/s.
De diameter van de ader is tot 2 maal groter dan de slagader met als gevolg dat de stroomsnelheid van het bloed duidelijk verschilt.

Haarvaten
Haarvaten of capillairen bestaan enkel uit endotheel, het is als het ware een voortzetting van de binnenste laag van slagaders en aders. Haarvaten hebben de kleinste diameter en hun aantal is bijzonder groot. Door de enorm talrijke aanwezigheid van de capillairen, stroomt het bloed er bijzonder traag. Dit heeft als voordeel dat de uitwisseling van allerlei stoffen van het lichaam met de haarvaten bijzonder efficiënt kan gebeuren.

Aandoeningen wat betreft hart en vaatziekten

Claudicatio intermittens,
Aderverkalking/trombose,
Een beroerte
Tia
Etalagebenen
Hartfalen
Angina pectoris
long embolie,Fenomeen van Raynaud, spataders

 

Hart en vaatziekten
Hart –en vaatziekten betreffen alle aandoeningen die te maken hebben met het hart of de bloedvaten.

Symptomen
Als u één of meerdere van de onderstaande klachten herkent, neem dan contact op met uw huisarts.

  • Kramp bij het lopen op een bepaalde plek in het been. De plaats waar het pijn doet zegt veel over de plaats van de vernauwing. Pijn in een been tijdens het lopen. De pijn kan in de spieren van de kuit, het bovenbeen of de billen zitten. De plaats waar de pijn optreedt geeft een aanwijzing waar een afsluiting of vernauwing in de bloedtoevoer kan zitten. Deze klacht kan gepaard gaan met een gevoel van minder fit zijn, emotionaliteit en slecht slapen. De klachten beperken de (dagelijkse) activiteiten, vooral wat betreft werk, huishoudelijke, sociale en vakantieactiviteiten (Etalagebenen).
  • Koude voeten, ontbreken van onderhuidse vetlaag, verlies van haar op voeten en tenen, verdikte teennagels (vaak met schimmelinfectie) en vertraagde nagelgroei. Als gevolg van een slechtere doorbloeding kan uw been bleek worden wanneer u het optilt en kan het rood verkleuren wanneer u het been laat hangen (Etalagebenen).
  • Pijn in een been, optredend in rust, bijvoorbeeld tijdens de slaap, waardoor men wakker wordt en het bed uit moet; bij uit bed zijn zakt de pijn dan weer. Dit kan duiden op een tekortschieten van de bloedtoevoer naar het been wanneer ’s nachts de bloeddruk gedaald is. Rustpijn.
  • Vage rugklachten en pijn in de buik. Dit kan betekenen dat er een duiden op een beginnende scheuring van een aneurysma van de aorta in de buik (aneurysma van de aorta abdominalis, AAA) bijna gaat barsten. In zo’n geval nemen de pijnklachten in de loop van enkele uren of dagen langzaam maar zeker in ernst toe. Als een AAA eenmaal barst is dat een dramatische gebeurtenis, die veel patiënten niet overleven. Door het openscheuren ontstaat heftige rug- en/of buikpijn en komt veel bloed in de buikholte. Zonder spoedingreep daalt de bloeddruk en ontstaat een shock. De ruptuur veroorzaakt heftige buik- of rugpijn, een uitzettende, kloppende zwelling in de buik en een shock. Verschijnselen van een shock zijn onder meer: koude, klamme bleke huid, bewustzijnsverlies, koude armen, benen en neus, zeer bleek zien, koud aanvoelen en een koude neus (Aneurysma van de aorta in de buik).
  • Witte ‘dode’ vingers; daarna blauw verkleurde vingers; tenslotte, bij opwarmen, een rode huid en een pijnlijk gloeiend gevoel in de aangedane vingers. De klachten worden uitgelokt door koude temperatuur, temperatuurwisselingen, en soms door emotie. (Fenomeen van Raynaud).
  • Zware, vermoeide en vaak warme benen, jeuk, een gespannen gevoel, krampen, een trekkende of stekende pijn in de kuiten, trillingen in de benen en zwellingen. Uitgezette oppervlakkige aders (‘potje met pieren’). Bij sommige mensen ontstaan na verloop van tijd vochtophopingen in de benen, huiduitslag, een verkleuring of verharding van de huid (Spataders).
  • Opzwelling van de kuit of het hele been. Het been voelt vaak warm aan en kan rood-paars van kleur zijn. De huid kan strak zijn en glanzen. Het been is vaak pijnlijk en lopen kost moeite. Door de beweging van de voet verergert de pijn bij het lopen (Trombose).
  • Plotseling optredende klachten van kortademigheid en pijn bij de ademhaling (met name bij diep inademen). Ook hoesten met soms het opgeven van een beetje bloed kan een verschijnsel zijn. Soms ook algemeen onwel zijn, bleekzien, shock. Deze klachten kunnen op zichzelf optreden of in sam,enhang met een pijnlijk gezwollen been. (Longembolie). Toenemende spierpijn die in de rug armen, benen (meestal symmetrisch), of in het hele lichaam kan zitten. Hierbij kan spierzwakte, koorts, misselijkheid, braken en productie van donkere urine optreden. Een zeer zeldzaam optredende complicatie van cholesterolverlagende medicamenten. (Rhabdomyolysis).

Oorzaken/ risicofactoren
Hart- en vaatziekten zijn doodsoorzaak nummer één in Nederland. Risicofactoren voor hart- en vaatziekten zijn roken, overgewicht, een hoge bloeddruk (hypertensie), een hoog cholesterolgehalte en diabetes mellitus. Daarnaast speelt erfelijke aanleg een rol. 
De kans op hart- en vaatziekten wordt verkleind door een gezonde leefstijl. Als er twee of meer risicofactoren aanwezig zijn, is een gezonde leefstijl extra van belang. 

Een gezonde leefstijl kenmerkt zich door:

  • niet roken
  • een gezond lichaamsgewicht
  • minimaal een half uur beweging per dag
  • gezond en gevarieerd eten met voldoende vitamines, mineralen en vezels en weinig verzadigd vet; eet daarom voldoende volkoren producten, groente en fruit, en kies voor magere of halfvolle zuivelproducten, minder vette vleessoorten en twee keer per week (vette) vis
  • het gebruik van weinig zout

Epidemiologie
Hart –en vaatziekten vormen nog altijd de belangrijkste doodsoorzaak in Nederland,met 33% van de totale sterfte. Per jaar sterven in ons land meer dan 45.000 mensen aan deze aandoeningen. Cerebrovasculaire aandoeningen (CVA) vormen een belangrijk deel van de problematiek van hart –en vaatziekten. Per jaar sterven er meer dan 11.000 Nederlanders aan deze ziekten, waarvan driekwart aan een herseninfarct. Naar schatting worden er 41.000 personen voor het eerst door een CVA getroffen. Er overlijden in absolute zin meer vrouwen dan mannen aan hart –en vaatziekten. Wanneer rekening gehouden worden met de verandering in de leeftijdsopbouw van de Nederlandse bevolking is er continuering te zien van daling in sterfte aan hart –en vaatziekten.

Diagnose
Het Doppler-onderzoek is een onderzoek naar de snelheid van de bloedstroom en de stroomrichting van het bloed. Hierbij wordt gebruik gemaakt van ultrageluidsgolven. Dit zijn geluidsgolven die niet hoorbaar zijn. De geluidsgolven worden uitgezonden door een zender, transducer genaamd. Deze wordt geplaatst op de huid. Deze tranducer is tegelijk ook de ontvanger van de golven die teruggekaatst worden. 
Het bloed bevat ontelbare bloedlichaampjes die geluidsgolven kunnen terugkaatsen. Afhankelijk van de stroomsnelheid van het bloed wordt er een hoger of lager geluid weergegeven. Dit noemt men het Doppler-effect. Op deze manier kan de snelheid en de richting van de bloedstroom worden gemeten. Als het bloed veel sneller stroomt, is er een vernauwing. Als er geen stroom wordt waargenomen, is het bloedvat verstopt. 
Dit onderzoek wordt soms gecombineerd met een echografie. In dat geval spreken we van een Duplex-onderzoek.

Tijdens het onderzoek neemt de patiënt plaats op een stoel of onderzoekstafel. Op de huid wordt gel aangebracht. Met de gel wordt een goed contact tot stand gebracht tussen de transducer en de huid. De transducer is verbonden met een computer, die de teruggekaatste geluidsgolven vergelijkt met de verzonden geluidsgolven. Daaruit wordt opgemaakt wat de stroomsnelheid van het bloed is. Het onderzoek duurt ongeveer 30 tot 45 minuten. Het onderzoek kan poliklinisch worden uitgevoerd.

Behandeling
Dotteren 
De eerste keuze bij een invasieve (in het lichaam) behandeling is een dotterbehandeling (percutane transluminale angioplastiek (PTA)), omdat dit het minst belastend is voor de patiënt. Voor veel vaataandoeningen die het gevolg zijn van slagaderverkalking is een PTA-behandeling mogelijk. 

Of een PTA-behandeling mogelijk of zinvol is, is afhankelijk van de plaats en de ernst van de vernauwing of afsluiting. Uw specialist kan eventueel doorverwijzen naar een ziekenhuis met deskundige interventie-radiologen die ervaring hebben met PTA-behandelingen. Tijdens een PTA-behandeling kan een stent worden geplaatst. Een stent is een soort kokertje van gaas, zie afbeelding hiernaast. Deze wordt op de dotterballon geplaatst.

 

Voor meer uitgebreide informatie verwijzen wij u naar

www.hartstichting.nl

HARTFALEN

Hartfalen
anatomie
Het hart is een spier die als een pomp werkt. Het hart pompt het bloed met zuurstof en voedingstoffen via de slagader naar alle delen van het lichaam. Afvalstoffen worden via het bloed afgevoerd naar de nieren, de lever en de longen. Het hart is opgebouwd uit een rechter en linker helft. Elke helft bestaat uit een boezem (atrium) en een kamer (ventrikel).

De rechter en de linker harthelft zijn gescheiden door een tussenschot (septum).
De beide kamers zijn met de slagaders verbonden. Vanuit de rechterkamer gaat een slagader naar de longen. Vandaar de naam longslagader (arteria pulmonalis). Vanuit de linkerkamer gaat een slagader naar het lichaam en heet daarom lichaamsslagader (aorta).

Afbeelding. 1 
In de rechterboezem(1) van het hart stroomt bloed uit het lichaam binnen. 
Een klep (3) regelt de bloedstroom naar de rechterkamer(5). 
Na het passeren van een tweede klep(8) gaat het bloed via de longslagader(10) naar de longen.
De longen sturen zuurstofrijk bloed weer terug naar de linkerboezem (2). 
Ook daar regelt een klep(4) de toevoer naar de linkerkamer(6). 
Na het passeren van de tweede klep(7) komt het bloed in de aorta(9) terecht en wordt het bloed naar alle delen van het lichaam gepompt.

HET HOOFD

Het Hoofd
Kaakgewricht
Onder kaakklachten verstaan we alle klachten die te maken hebben met het niet goed functioneren van de kaken of het kaakgewricht. Deze klachten veroorzaken vaak pijn in en rond het gewricht en geven vaak een uitstralende pijn naar de omgeving van het oor en het oor zelf. 
Het kaakgewricht is een zeer ingewikkeld gewricht dat tussen de kaak en de onderzijde van de schedel is gelegen. Het gewricht bevindt zicht net voor het linker-en het rechteroor. Het kaakgewricht is een ingewikkeld gewrichten van het menselijk lichaam. Het is omgeven door een ingewikkeld stelsel van banden en pezen en een groot aantal spieren die de kaak bedienen. 

Als er ook maar iets met een van de structuren van het gewricht aan de hand is kan dit al grote gevolgen hebben voor het functioneren van de kaak en daarmee een grote belemmering worden voor de patiënt. Zo kan het bijvoorbeeld zijn dat als de discus (een klein botschijfje dat te vergelijken is met de knieschijf) niet goed op de plek zit, de kaak niet ver genoeg open gaat of dat de kaak niet goed gesloten kan worden. Ook kan het zijn dat de spieren in een verhoogde spanning kunnen raken. Wat op zijn beurt een hevige hoofdpijn met zich kan mee brengen. De kaakspieren zijn een van de sterkste spieren van het lichaam. Voor meer informatie over hoofdpijn, klik op de gerelateerde hyperlink.

Schedel
De schedel van de volwassen mens is opgebouwd uit 22 beenderen. Deze kunnen worden onderverdeeld in twee groepen:

  • neurocranium: of hersenschedel
  • viscerocranium: of aangezichtsschedel

Zeer belangrijke functies van de schedelbeenderen zijn stevigheid en bescherming. Het neurocranium beschermt de hersenen terwijl het neurocranium én het viscerocranium de belangrijke zintuigen van het hoofd beschermen (ogen, gehoororgaan, reukepitheel, smaakzin). Bovendien bieden het viscerocranium en de schedelbasis bescherming aan de pharyngeale delen van de tractus digestivus en tractus respiratorius, aan de neusholte en mondholte, en vormen zij een basis voor de aanhechting van spieren, aponeurosen en andere bindweefselstructuren.


richtingen in de schedel: frontaal aanzicht

richtingen in de schedel: lateraal aanzicht

 

 

 

 

 

 

 

 

Schedelbeenderen kunnen op drie manieren met elkaar zijn verbonden:

  • Suturenof schedelnaden: deze bevatten vezelig bindweefsel en dienen voor de groei en de elasticiteit van de schedel. In suturen kunnen als eilandjes kleine botstukken voorkomen, de ‘incabeentjes’ (zie plaatje rechts). Sommige suturen verbenen op latere leeftijd en kunnen uiteindelijk niet meer als aparte schedelnaden zichtbaar zijn. Dit proces noemt men het verstrijken van suturen. Een geheel verstrijkende sutuur is die tussen het linker en het rechter os frontale. Het tempo van verstrijken is variabel. De grootste activiteit ligt tussen het 25e en het 30e levensjaar.
  • Synchondrosen: verbindingen bestaand uit hyalien kraakbeen. Synchondrosen worden gevonden in de schedelbasis. De belangrijkste zijn de synchondrosis spheno-occipitalis en synchondrosis spheno-ethmoidalis. Deze synchondrosen verbenen na het 17e levensjaar en leveren voordien belangrijke bijdragen aan de antero-posteriore groei van de schedelbasis.
  • Synoviale gewrichten: Het enige synoviale gewricht in de schedel is de articulatio temporomandibularis, het kaakgewricht. Vermeld moet echter worden dat zich ook synoviale gewrichtjes bevinden tussen de gehoorbeentjes.

 

 

 

De hersenen
De menselijke hersenen lijken van de buitenkant bezien enigszins op een walnoot vanwege alle plooien en groeven die erin zitten. Door al die plooien en groeven wordt het oppervlak aanzienlijk vergroot zodat er plaats is voor veel neuronen, ongeveer 125 miljard. Veel neuronen betekent veel contactmogelijkheden, dus veel mogelijkheden om informatie op te nemen en te verwerken.


Van bovenaf bezien verdeelt een overlangs lopende groef, defissura longitudinalis, de hersenen in twee helften die met elkaar in verbinding staan: de linker en de rechter hersenhelft ofwel dehemisferen. Het buitenste deel van de hersenhelften bestaat uit een dun laagje neuronen dat de hersenschors of cortex wordt genoemd.

De grote hersenen, het cerebrum, worden gevormd door de twee hersenhelften, met andere woorden door de hersenschors en de eronder liggende gebieden. Ze vormen samen met de kleine hersenen en de hersenstam onze hersenen. 
De grote en de kleine hersenen en de hersenstam zijn via de hersenzenuwen, het ruggenmerg en het perifere en het autonome zenuwstelsel met het lichaam verbonden.


Grijze stof
De buitenkant van de grote hersenen wordt bedekt door de hersenschors, ook wel de cortex genoemd: een laag grijze stof,  twee tot zes millimeter dik, die uit dicht opeengepakte cellichamen van neuronen en hun steuncellen bestaat. 

Witte stof
Vlak daaronder, binnenin de hersenen, bevindt zich de witte stof. Dit zijn de uitlopers van de neuronen, de neurieten, waardoor de diverse delen van de hersenen onderling en met het ruggenmerg verbonden zijn. De witte kleur is het gevolg van de isolerende laag steuncellen waarmee de axonen omgeven zijn: de myelineschede. Via deze neurieten communiceert de hersenschors dus met andere gebieden. In de hersenschors vinden de complexere hersenfuncties plaats, zoals bijvoorbeeld taalgebruik of logisch denken

De hersenschors heeft een sterk geplooid oppervlak. Er zijn  ondiepe (sulci) en diepere groeven (fissuren), en hersenwindingen, (gyri). Een gyrus is het verhoogde gedeelte tussen de groeven ofwel de plooi. De vele windingen en groeven zorgen ervoor dat het oppervlak sterk vergroot wordt zodat er veel neuronen in een kleine ruimte passen. Het patroon van groeven en windingen is bij ieder mens weer anders. 
Groepen van windingen vormen de kwabben.

Elke hersenhelft is opgedeeld in vier kwabben met belangrijke functies: de voorhoofdskwab, de wandbeenkwab, de achterhoofdskwab en de slaapbeenkwab. De vier kwabben zijn genoemd naar de  schedelbeenderen waaronder ze liggen. Enkele diepere groeven vormen de grens tussen de kwabben. 

De voorhoofdskwabben houden zich onder andere bezig met de fijne motoriek, spraak, stemming en denkvermogen. Taalbeheersing zit voornamelijk in de linker voorhoofdskwab.

De wandbeenkwabben registreren en interpreteren onder andere lichamelijke gewaarwordingen zoals bijvoorbeeld temperatuur, pijn of voelen.

 

De achterhoofdskwabben houden zich bezig met het gezichtsvermogen en interpreteren visuele beelden.


De slaapbeenkwabben spelen een rol bij het onthouden en herkennen van mensen en voorwerpen en bij het terughalen van herinneringen.

 

De kleine hersenen, het cerebellum, liggen onder de achterkant van de grote hersenen. Net als de grote hersenen zijn ze sterk geplooid en wordt de buitenste laag gevormd door een laag grijze stof, de hersenschors. De kleine hersenen spelen een rol bij beweging, evenwicht en oogbewegingen en kunnen bewegingen corrigeren en aanpassen.


Aandoeningen wat betreft hoofdletsel

Kaakklachten
Schedel basisfractuur
Hoofpijn
Beroerte

 

Hoofdletsel
Kaakletsel
Onder kaakklachten/ kaakletsel verstaan we alle klachten die te maken hebben met het niet goed functioneren van het kauwstelsel. Dit wordt ook wel temporomandibulaire disfunctie genoemd, of kortweg TMD.

Het kauwstelsel bestaat uit kauwspieren, het kaakgewricht, het gebit en de daarbij horende vaat –en zenuwvoorziening. Bij normaal gebruik worden de spieren rondom het kaakgewricht belast bij eten. Bij praten worden de kaakspieren wel geactiveerd en worden in geringe mate belast. De rest van de tijd horen de tanden en kiezen elkaar niet te raken en daarom blijft het kaakgewricht ontspannen. Als er iets mis is met een van de delen van het kauwstelsel kan dit klachten veroorzaken. Een van de deze klachten is een knappend geluid in het kaakgewricht, wat over het algemeen vaak voorkomt.

Symptomen kaakletsel

  • Kauwspieren stijf
  • Pijn in en rond de kaak.
  • Klemmen, knarsen veroorzaakt slijtage
  • Uitstralende pijn omgeving van het oor.
  • Hoofdpijn
  • Nekpijn
  • Vermoeidgevoel in de kaken

Schedelletsel
De lineaire schedelfractuur of schedelbarst. 
De lichtste vorm van beschadiging van de schedel is de barst in het schedelbot. Deze kan op een blanco Röntgenfoto van de schedel zichtbaar worden gemaakt wanneer de barst loodrecht staat op de kijkrichting; een barst die schuin staat op de kijkrichting is soms niet zichtbaar. In zo’n geval kan een CT-scan alsnog uitkomst bieden. De aanwezigheid van een barst zegt op zich zelf niets over de toestand van de hersenen, maar meestal zijn deze onbeschadigd en is de patiënt normaal bij bewustzijn. Het risico van een schedelbarst is het ontstaan van een epiduraal hematoom (bloeding/ bloeduitstorting) als een slagadertje van het harde hersenvlies door een botsplinter wordt gescheurd. 

Daarom dienen patiënten met een schedelbarst geregeld hierop gecontroleerd te worden. Op zich behoeft een schedelbarst geen behandeling en binnen korte tijd is het bot weer aan elkaar gegroeid. Bij kinderen kan door het groeien van de schedel een groeiende fractuurontstaan. Wanneer onder de schedelbarst het harde hersenvlies is gescheurd, bestaat de mogelijkheid dat tussen de botranden littekenweefsel gaat ontstaan. Hierdoor vergroeit de fractuur niet en door het groeien van de schedel wordt de spleet steeds wijder. Het kan nodig zijn om deze situatie met een operatie te corrigeren.

De schedelbasisfractuur. 
Dit is een schedelbarst die in de schedelbasis is gelegen. Als de fractuur door het dak van de oogkassen verloopt, krijgen de patiënten een dik gezwollen, een blauw oog doordat er een bloeduitstorting in de oogkassen is ontstaan. Meestal verdwijnt dit in enkele dagen zonder problemen. Een voorin gelegen schedelbasisfractuur kan ook in het dak van de neusholte verlopen, wat een open verbinding kan doen ontstaan tussen de neusholte en de schedelinhoud: de patiënten verliezen dan hersenvocht (liquor) uit de neus. Zo’n liquorlekkage heeft het risico dat er bacteriën vanuit de neus in het hersenvocht binnenkomen en er een hersenvliesontsteking (meningitis) volgt, vooral als de liquorlekkage langer duurt.

Daarom moet bij langer durende liquorlekkage operatief via een luikje dat in de schedel wordt gemaakt, het lek worden opgespoord en afgedekt met hersenvlies of een vervanging daarvoor. In geselecteerde gevallen is het soms mogelijk het lek via de neus te dichten. Ook als de liquorlekkage spontaan is gestopt kan de opening, die vaak alleen door wat zacht littekenweefsel is gevuld, later weer opengaan en alsnog (ook na jaren) aanleiding geven tot een hersenvliesontsteking of een hersenabces. Een barst door het dak van de neusholte kan ook de reukzenuw beschadigen, wat tot gevolg heeft dat de patiënt zijn reukvermogen verliest. 

Erger is het als een schedelbasisfractuur verloopt door de uittredeplaats van een oogzenuw en deze beschadigt waardoor het oog blind wordt. Zo kan bij een schedelbasisfractuur die achterin verloopt door het rotsbeen waarin het gehoororgaan is gelegen, de patiënt een beschadiging van het gehoor ondervinden en kan er liquorlekkage uit het oor plaatsvinden. Vrijwel altijd geneest hier de liquorlekkage vanzelf. Een schedelbasisfractuur op zich behoeft geen behandeling, tenzij langdurig liquorlekkage ontstaat. Aan de beschadiging van reuk- of oogzenuw is helaas niets te doen.

De impressiefractuur. 
Hierbij is door een plaatselijk inwerkend scherp geweld het schedelbot over enige afstand ingedrukt (zie figuur). De ingedrukte botsplinters kunnen de onderliggende hersenvliezen beschadigen alsmede het onderliggende hersenweefsel. Meestal is de hersenbeschadiging zeer beperkt. Soms is de overliggende huid ook beschadigd en ligt de fractuur met onderliggende hersenen bloot, waardoor risico op infectie bestaat. Zo’n open of zogenaamd gecompliceerde impressiefractuur moet derhalve operatief worden behandeld. Verontreinigingen zoals straatvuil worden uit de wond verwijderd, en bloedingen in de gekneusde hersenen worden tot staan gebracht. Het gescheurde hersenvlies wordt gesloten, waarbij eventueel verloren gegane stukken worden vervangen door peesblad (fascie) dat uit het bovenbeen wordt gehaald of door donorhersenvlies. 

Botfragmenten worden zo mogelijk teruggeplaatst. Als er botstukken verloren zijn gegaan blijft er een zogenaamd botdefect over. Dit botdefect wordt behandeld enige weken tot maanden nadat de wond is genezen, omdat het belangrijk is dat de overliggende huid goed is genezen. Dan wordt de wond weer geopend en het botdefect vrijgelegd. Het botdefect kan dan worden bedekt door het inzetten van een stuk kunststof (perspex dat tevoren op maat is gemaakt) of een stuk van het metaal titanium. Vroeger werden er stukken rib ingezet die bij de patiënt zelf waren uitgehaald; na enige tijd groeiden de ribben waar de stukken uit waren gehaald, weer helemaal aan. Als een impressiefractuur niet open ligt, hoeft hij niet behandeld te worden zolang de indeuking van de schedel minder bedraagt dan de dikte van de schedel. Is de indeuking ernstiger, dan moeten de botstukjes die de hersenen beschadigen weer recht worden gezet, omdat anders een litteken in de hersenen ontstaat dat aanleiding kan geven tot epilepsie.

Hersenletsel

  • Hersenschudding of commotio cerebri.

Dit is de lichtste vorm van hersenletsel. Het uit zich hierin dat de patiënt na een val of slag op het hoofd kortdurend het bewustzijn verliest, en daarna de herinnering blijkt te hebben verloren voor de tijd van het ongeval en een poos ervoor (zogenaamde retrograde amnesie). Met toenemende ernst van de hersenschudding is de duur van het bewustzijnsverlies en van de retrograde amnesie ook langer.

  • Hersenkneuzing of contusio cerebri.

Hiervan spreekt men als het bewustzijnsverlies van langer duur en dieper is en als er neurologische stoornissen zijn zoals verlammingen. Het beeld van de hersenkneuzing omvat een heel scala van hersenbeschadigingen, van lichte graden die snel en vrij volledig herstellen, via ernstiger graden die langduriger bewusteloosheid (coma) geven en dan herstellen met allerlei graden van neurologische restverschijnselen en invaliditeit, tot zeer ernstige graden waarbij patiënten comateus blijven en na kortere of langere tijd overlijden. 

Omdat het bewustzijnsverlies (coma) een goede graadmeter is voor de hersenbeschadiging, drukt men dit uit in de zogenaamde Glasgow Coma Scale (GCS). De patiënt krijgt een score die bepaald wordt door het al of niet openen van de ogen, het maken van armbewegingen en het maken van geluiden op pijnprikkels, op aanspreken, dan wel spontaan. De minimale score is 3, de maximale 15 punten. Men spreekt van zeer ernstig hersenletsel als de GCS-score 3-8 bedraagt, van matig ernstig hersenletsel bij een GCS-score van 8-14 en van lichter hersenletsel bij een GCS-score boven de 14.

  • Beroerte (Cerebro vasculair Accident)

Kijk voor meer informatie over een dit onderdeel onder beroerte.

Epidemiologie
Voor informatie over de incidentie (het voorkomen van) en prevalentie (het voorkomen van een bepaalde aandoening op een bepaalde moment bij een bepaalde populatie) klikt u bovenaan de pagina op de aandoening waarnaar u op zoek bent.

Behandeling

Ook voor specifieke behandelingen kunt u klikken op de bovenstaande aandoeningen.

HOOFDPIJN

Hoofdpijn
In het algemeen wordt onder hoofdpijn het volgende verstaan: Pijn in en rondom het hoofd, inclusief pijn achter de ogen en pijn in het gebied tussen de nek en het achterhoofd. Omdat de meeste mensen bij hoofdpijn niet direct naar de huisarts gaan, is het onbekend hoeveel mensen er aan hoofdpijn lijden.
Veelal is hoofdpijn een ‘niet ernstige’ aandoening die na een paar uur of na een dag vanzelf weer verdwijnt. Er zijn een aantal soorten hoofdpijn die meer aandacht verdienen. Zoals migraine, spanningshoofdpijn, clusterhoofdpijn, cervicale hoofdpijn en aangezichtspijn. Deze staan hieronder beschreven.
Welke hoofdpijn heeft u? http://www.hoofdpijn.nl/index.html

Migraine
Migraine (letterlijk vertaald: ‘halfzijdige hoofdpijn’) houdt in hoofdpijnaanvallen die aan één kant van het gezicht worden gevoeld. De klachten komen vaak in aanvallen. De aandoening geeft echter bij iedereen een ander beeld. Het ziektebeeld is er een met een grote diversiteit aan symptomen. De mate waarin de symptomen voorkomen en de frequentie waarmee de symptomen zich uiten verschilt per persoon. 
Iedereen kan een migraineaanval krijgen, maar pas wanneer je het vaker hebt, is er spraken van een ziekte.

Symptomen
De algemene kenmerken van migraine zijn:

  • Een geleidelijk toenemen van de aanval. Men voelt de aanval vaak aankomen.
  • De pijn is over het gehele gezicht te voelen.
  • Overgevoeligheid voor geluid en licht (auraverschijnselen).
  • De aanval gaat gepaard met braken en misselijkheid.
  • Gevoelsstoornissen. Soms verspreidt een tintelend of dof gevoelen zich aan één lichaamszijde bv. vanuit de hand over de arm, de schouder en zo verder naar het aangezicht en de tong. Een tintelend gevoelen rond de mond is een typisch migrainesymptoom.
  • De pijn neemt toe bij fysieke belasting.
  • De pijn is pulserend. (Dat wil zeggen de pijn neemt toe en af gedurende een aanval).

Wie migraine heeft, hoeft niet alle genoemde kenmerken te hebben.

Diagnose
Bij de diagnose moet duidelijk worden of het gaat om migraine, een andere vorm van hoofdpijn of epilepsie. Dit gebeurt aan hand van een uitgebreide beschrijving van de verschijnselen en een lichamelijk onderzoek. Met bepaalde tests, zoals een hersenscan, kunnen andere oorzaken worden aangetoond of uitgesloten.

Oorzaak
De oorzaak voor het ontstaan van migraine is niet bekend. Duidelijk aanwezig is de relatie tussen erfelijke factoren en migraine. Er is een aantal, dat als provocerend worden verondersteld: stress: bij veel patiënten treedt de migraine op na een rustperiode die volgt op een stressvolle, drukke periode. 
Voeding kan ook een rol spelen bij het ontstaan van een aanval. Door niet op tijd of door onregelmatig te eten wordt een aanval uitgelokt. Voedsel of drank met een hoog tyraminegehalte (koffie, chocolade, oude kaas, zoute haring, kippenlever, rode wijn) is ook van invloed. Ook is bekend dat noten en citrusvruchten een aanval kunnen veroorzaken. 
En als laatste factor zijn er nog; fel licht, menstruatie, lage luchtdruk (in het vliegtuig of in de bergen) en uitslapen (weekendhoofdpijn).

Epidemiologie
Migraine is een chronische ziekte waaraan naar schatting op dit moment ongeveer 30.000 mannen en 123.000 vrouwen lijden , zodanig dat zij de huisarts consulteren. Daarnaast registreert de huisarts jaarlijks ongeveer 8.000 mannen en 28.000 vrouwen als nieuwe gevallen van migraine. In de Nederlandse bevolking geeft ongeveer 5% van de personen aan regelmatig last van migraine te hebben.

Behandeling
Permanente genezing van migraine is nog niet mogelijk. Hiervoor is er nog te weinig bekend over de manier waarop de aandoening ontstaat. Rekening houden met provocerende factoren. Dit kan onder andere door medicamenteuze therapieën en door het voorschrijven van een dieet. Ook de frequentie en de heftigheid van de aanval kunnen door medicatie worden verminderd. 
Klik voor meer informatie over deze onderwerpen op deze link en bezoek de site van de: Patiëntenvereniging voor Migrainepatiënten

Spanningshoofdpijn
Dit is een van de meest voorkomende soorten hoofdpijn in onze maatschappij. Het is een aandoening die zeer nauw gerelateerd is aan stress. 

Spanningshoofdpijn kent twee belangrijke vormen: 
– aanvalsgewijze (episodische) spanninghoofdpijn en 
– chronische spanningshoofdpijn. 

Bij aanvalsgewijze spanningshoofdpijn komt hoofdpijn af en toe voor; minder dan vijftien dagen per maand, maar nog altijd meer dan tien. De aanvallen duren gemiddeld ongeveer half uur maar er kunnen zich ook aanvallen voordoen waarbij de pijn een paar dagen aanhoudt. Doet de hoofdpijn zich vaker voor, dan spreken we van chronische spanninghoofdpijn.

Symptomen
De algemene kenmerken van spanningshoofdpijn zijn:

  • Een drukkende en knellende pijn in het hoofd.
  • De pijn is constant en neemt niet toe gedurende de aanval.
  • Het voelt alsof er een knellende band om het hoofd zit.
  • De pijn manifesteert zich aan beide zijden van het hoofd.
  • De pijn neemt niet toe bij activiteitstoenamen.
  • Geen misselijkheid of braken.
  • Geen overgevoeligheid voor geluid of licht.

Diagnose
De diagnose spanningshoofdpijn is moeilijk vast te stellen, de oorzaak is vaak onduidelijk.
Om spanningshoofdpijn uit te sluiten zijn de volgende criteria:

1. typische symptomen van het vasculaire hoofdpijnsyndroom(enkelzijdig begin, sensorische prodromale verschijnselen, misselijkheid en braken) 
2. de symptomen van cluster’-hoofdpijn( lokale pijn in of boven het oog met ipsilateraal een partieel syndroom van horner: miosis, ptosis en enopthalmus en

Oorzaak
De oorzaken voor spanningshoofdpijn zijn te zoeken zowel op het lichamelijke als op het geestelijke vlak. De volgende aspecten kunnen ten grondslag liggen aan de hoofdpijn; abnormale orale functie (niet goed functioneren van de mond), gevoeligheid voor weersveranderingen, plotselinge omslagen in de naaste omgeving van de persoon, trauma aan het hoofd of andere organische afwijkingen. 
Daarnaast kunnen ook psychologische factoren ten grondslag liggen aan het ontstaan van hoofdpijn. Deze kunnen zijn: angst, depressie, hysterie, relatie problematiek, stress, gebrek aan ontspanningsmogelijkheden, slaapstoornissen en seksuele problematiek.

Epidemiologie
Spanningshoofdpijn is met een jaarprevalentie  bij de huisarts van 10 per 1000 patiënten een van de meest voorkomende klachten. De jaarprevalentie  van episodische spanningshoofdpijn in de algemene bevolking  bedraagt  63%. Voor  chronische  spanningshoofdpijn is deze 3%. De prevalentie is hoger bij vrouwen en neemt af met toenemende leeftijd. Slechts 1 op de 6  patiënten meldt zich echter bij de huisarts.

Behandeling
De oorzaak van spanningshoofdpijn is complex, daarom is de behandeling bij deze patiëntengroep multidisciplinair. De behandeling bestaat uit psychische, fysiotherapeutische behandeling die ondersteund wordt door medicatie. Door middel van houding en bewegingscorrecties, ondersteund door puur symptomatische behandelingen (het behandelen van symptomen en niet de oorzaak) kunnen er vicieuze cirkels worden doorbroken. 
Zo kunnen er langdurige processen van ontspanning en herstel plaatsvinden. Tijdens het herstel komt er ruimte om aandacht te geven aan de psychologische factoren die ten grondslag kunnen liggen aan de hoofdpijn. 
De farmacologische behandeling bestaat vaak uit het gebruik van eenvoudige pijnstillers.

Clusterhoofdpijn
Dit type hoofdpijn komt in Nederland weinig voor. Er zijn twee vormen clusterhoofdpijn: de chronische en de niet chronische vorm. Het is een soort hoofdpijn die zich uitstrekt over een langere periode. Dat is een aparte vorm van hoofdpijn. De meeste soorten hoofdpijn zijn vaak in een korte periode hevig aanwezig. 
Clusterhoofdpijn komt voor in clusters. Dit wil zeggen dat de pijn gedurende een bepaalde periode actief is. Deze periode bestaat uit aanvallen die elkaar in een bepaald ritme opvolgen. De tussentijdse perioden is de patiënt vrij van hoofdpijn. De duur van een cluster is zeer uiteenlopend: van acht dagen tot een half jaar. De aanvallen binnen een cluster kunnen verschillen van een kwartier tot drie uur. De meeste patiënten hebben twee clusters per jaar. De heftigheid van de aanvallen kan binnen een cluster oplopen. De aanvallen vinden bij de meeste patiënten op gezette tijden plaats. Dit kan bijvoorbeeld tijdens de slaap zijn. 
Het verschil tussen de chronische vorm van clusterhoofdpijn en de niet chronische vorm is dat bij de chronische vorm de clusters elkaar in een sneller tempo opvolgen en dat de tussentijdse periodes worden opgevuld met een zeurende vorm van pijn.

Symptomen
Clusterhoofdpijn gaat vaak gepaard met:

  • Een steekachtig felle pijn in het hoofd en nekregio.
  • Een rood en tranend oog.
  • Neusverstopping.
  • Ernstige zweetaanvallen van gezicht en hoofd.
  • Een toenemende druk en opzwelling van het ooglid.
  • De drang om te bewegen.
  • De pijn die hiermee gepaard gaat is meestal maar aan één kant van het gezicht duidelijk aanwezig. De pijn kan in de loop van een aanval ook naar de andere zijde van het gezicht uitstralen.

Oorzaak
Uit onderzoek lijkt dat gevoeligheid voor clusterhoofdpijn erfelijk te zijn. De ware oorzaak voor het ontstaan van deze vorm van hoofdpijn is niet bekend. Er zijn vele onderzoeken gedaan naar de invloed van medicijnen, eten, stress en nog vele andere mogelijke oorzaken. Maar geen van de onderzoeken heeft geleid tot een duidelijke oorzaak. Het enige waar wel een kleine oorzaak in is te vinden zijn alcoholhoudende dranken, vermoeidheid, medicijnen die bloedvatverwijdend werken (antibiotica) en kou of wind. Deze kunnen een aanleiding geven tot een aanval of een bestaande aanval verergeren.

Behandeling
Als de diagnose eenmaal duidelijk is, is clusterhoofdpijn over het algemeen goed te behandelen. Om aanvallen te voorkomen, kunnen preventie middelen worden genomen. Men slikt het middel wanneer vermoedt wordt, of zelf met zekerheid kan aangeven, wanneer de aanvalsperiode weer begint. 

Medicatie preventief: verapamil, methysergide, pizotifeen, flunarizine, prednison, lithium Naast preventie middelen zijn er ook middelen die de aanval direct te lijf gaan.
Medicatie bij een aanval: sumatriptan, zuurstof. Al deze middelen kunnen echter enkele bijwerkingen hebben, waar goed over gewaakt moet worden.

Cervicale hoofdpijn.
Cervicale hoofdpijn is een hoofdpijn die zeer veel lijkt op de spanningshoofdpijn. Deze vorm van hoofdpijn heeft dezelfde vorm van pijn en dezelfde kenmerken als spanningshoofdpijn alleen komt de pijn opzetten vanuit de cervicale (nek)  wervels van de wervelkolom. De cervicale wervels zijn de eerste 7 wervels vanaf het hoofd gezien. Zij vormen samen de nek. Het is een vorm van hoofdpijn die twee keer zo veel bij vrouwen voorkomt als bij mannen.

Symptomen
De kenmerkenvan cervicale hoofdpijn zijn:

  • Een drukkende en knellende pijn in het hoofd;
  • De pijn is constant en neemt niet toe gedurende de aanval;
  • De pijn manifesteert zich aan beide zijden van het hoofd;
  • De pijn neemt niet toe bij activiteitstoenamen;
  • Geen misselijkheid of braken

Diagnose
De diagnose wordt gesteld als de hieronder beschreven aspecten aanwezig zijn bij de klacht.
Betrokkenheid van de cervicale wervelkolom:

Men kan de voor de patiënt kenmerkende hoofdpijn opwekken door:

  • Een specifieke nekbeweging en/ of een langer (1 minuut) volgehouden uiterste bewegingsstand van het hoofd.
    Door palpatie van de occipitale of hoog-cervicale regio aan de symptomatische zijde.
  • Verminderde beweeglijkheid in de cervicale wervelkolom.
  • Ipsilaterale pijn aan nek, schouder, arm, van een non-radiculair karakter, of pijn in de arm van radiculair karakter.
  • Positief resultaat van een diagnostisch zenuw blok met een lokaal-anestheticum. Dit mag een proef blok van de n. occipitalis major/ minor, wortel C2/C3, of cervicale facetgewrichten zijn.
  • De hoofdpijn is strikt unilateraal (en altijd aan dezelfde zijde).

Oorzaken
Spierspanning in de nek ligt vaak ten grondslag aan de pijnklachten. Echter spierspanning ontstaat niet zomaar, hier kunnen diverse redenen voor zijn. Bijvoorbeeld stress of nerveuze spanningstoestanden. Deze zorgen voor een ‘deken’ van spierspanning, waardoor het bewegen gestoord verloopt en de trek aan de aanhechtingen enorm kan oplopen. 
Andere oorzaken zijn bewegingsstoringen in de nek (cervicale wervelkolom). Door te weinig gevarieerd bewegen en stereotiepe bewegingen, ontstaan er beperkingen in het cervicale bewegingspatroon. Dit kan op diverse niveaus, met name C0-C1, C1-C2, dat zijn de bovenste nekwervels en de overgang tussen de nek, -en borstwervelkolom. Er ontstaat een situatie van overprikkeling van het bandapparaat, waardoor de spieren, die de balans in de nek moeten waarborgen, gaan verkrampen. De aanhechtingen en peesstructuren komen hierdoor ook weer onder druk te staan en reflectoir ontstaat er hoofdpijn.

Behandeling
De behandeling van cervicale hoofdpijn moet op hetzelfde vlak worden gezocht als die van spanningshoofdpijn. Spanningshoofdpijn

Aangezichtpijn
Aangezichtspijn is pijn in het gezicht, en niet in het hoofd. Daarom lijkt aangezichtpijn in eerste instantie niets met hoofdpijn te maken te hebben. Toch wordt deze vorm van pijn vaak bij hoofdpijn betrokken, omdat aangezichtspijn nogal eens verward wordt met clusterhoofdpijn.
Twee vormen van aangezichtspijn:
1. Chronische proxysmale hemicrania (CPH)
Deze vorm van aangezichtpijn komt zelden voor, maar voornamelijk bij vrouwen. Het is een chronische pijn die in korte aanvallen (paroxysmale) van twee tot vijftien minuten optreed. De aanvallen kunnen echter ook wel een half uur duren. Iemand van vijf tot meer dan vijfentwintig aanvallen per dag hebben. Het verschil met clusterhoofdpijn is de duur van de aanvallen en de frequente. Bij CPH zijn de aanvallen korter en frequenter.
2. Trigeminus neuralgie(TN)
Dit is de meest bekende vorm van aangezichtpijn. Deze aangezichtspijn gaat gepaard met pijnscheuten (neuralgie) die voortkomen uit één van de drie takken van de aangezichtszenuw, de nervus trigeminus. De aanvallen duren slechts een paar seconden en kunnen 
een paar keer op een dag voorkomen. De pijn is heel heftig, wat nog versterkt kan worden door aanraking van de zogenoemde ‘trigger-points’. Dit zijn de meestal gevoelige plekken tijdens de aanval.

Symptomen

  • Pijn aan één kant van het hoofd.
  • Voornamelijk achter één oog en de slaap.
  • Één of meerder van de volgende verschijnselen aan de zelfde kant als de pijn: rood en/of tranend oog, een verstopte of loopneus, en een hangend of gezwollen ooglid.

Diagnose
De diagnose aangezichtspijn is moeilijk vast te stellen. De arts of fysiotherapeut steld de diagnose aan de hand van de klachten, zie hierboven.

Oorzaak
Over de oorzaak van TN is niet bekend. In zeldzame gevallen kan er een tumor of bloedvatverwijdering op de zenuw drukken. Heel soms is er spraken van een ontstoken zenuw.

Behandeling
Medicatie
Net zoals voor clusterhoofdpijn geldt ook hier dat wanneer de ziekte wordt herkend, er al veel gewonnen is. Want CPH is goed te behandelen. Bij CPH wordt de pijnstiller Indomethacine voorgeschreven en moet dagelijks worden ingenomen. Meestal probeert men dit na een aantal maanden weer af te bouwen maar het komt voor dat iemand dit middel zijn leven lang moet slikken. Soms helpen medicijnen de pijn te voorkomen, maar daar kleven nogal wat nadelen aan, want het betreft vooral medicijnen tegen epilepsie, zoals Tegretol en Depakine. Misselijkheid, vermoeidheid en gewichtstoename zijn de bijwerkingen.

Operatie
Soms kan aangezichtspijn operatief worden behandeld. De zenuwknoop die achter in de neus ligt, het ganglion sfenopalatinum, wordt voor een deel door middel van een verwarmde naald kapotgemaakt. Zo kan de zenuw geen pijnsignalen meer doorgeven. Deze behandeling, ook wel de ‘operatie van Sweet’ genoemd, lijkt in eerste instantie succesvol, maar na een tijd blijkt vaak de pijn terug te komen. 

Een andere manier om te proberen de pijn te bestrijden, is het aanpakken van het bloedvat dat mogelijk door zijn kloppen de aangezichtszenuw prikkelt. Er wordt een stukje piepschuim, een soort sponsje, tussen het bloedvat en de zenuw geschoven, waardoor ze elkaar niet meer raken. Een niet geheel risicoloze operatie (operatie van Jannetta) omdat een infectie of bijvoorbeeld minder goed zien of minder goed horen het gevolg kunnen zijn.

Voor meer uitgebreide informatie verwijzen wij u naar
http://www.hoofdpijnpatienten.nl/

KAAKKLACHTEN

Kaakklachten
Onder kaakklachten verstaan we alle klachten die te maken hebben met het niet goed functioneren van de kaken of het kaakgewricht. Deze klachten veroorzaken vaak pijn in en rond het gewricht en geven vaak een uitstralende pijn naar de omgeving van het oor en het oor zelf. 
Het kaakgewricht (articulatio temporomandibularis) is een zeer ingewikkeld gewricht dat tussen de kaak en de onderzijde van de schedel is gelegen. 

Het gewricht bevindt zich net voor het linker- en het rechteroor. Het kaakgewricht is qua bouw een van de meest ingewikkelde gewrichten van het menselijk lichaam. Het is omgeven door een ingenieus stelsel van banden en pezen en een groot aantal spieren die de kaak bedienen. Als er ook maar iets met een van de structuren van het gewricht aan de hand is kan dit al grote gevolgen hebben voor het functioneren van de kaak en daarmee een grote belemmering worden voor de patiënt.


Het kan bijvoorbeeld voorkomen dat de discus in het kaakgewricht niet goed op de plek zit. De discus is een klein botschijfje dat te vergelijken is met de knieschijf. Het zit verbonden aan het kaakkopje. Wanneer de discus niet goed op zijn plek zit, kan het voor komen dat de kaak niet ver genoeg open en/of dicht gaat, of dat kaak asymmetrisch open en/of dicht gaat. 
Bij bewegingen in het kaakgewricht kunnen kaakgewrichtsgeluiden worden waargenomen, dat zijn knappende of schurende geluiden.

Ook kan het zijn dat de spieren in een verhoogde spanning kunnen raken, wat op zijn beurt een hevige hoofdpijn met zich kan mee brengen. De kaakspieren zijn namelijk een van de sterkste spieren van het lichaam. 

Een verzamelnaam voor kaakklachten is craniomandibulaire dysfunctie (CMD, ook wel temperomandibulaire disfunctie genoemd (TMD)). Met CMD word een aantal aandoeningen van de kauwspieren en het kaakgewricht aangeduid.

Symtomen
Symptomen van kaakklachten zijn:

  • Pijn in de kaken
  • moe van het kauwen
  • de mond gaat niet ver genoeg open
  • aanhoudende pijn in en om het oor
  • pijn bij geeuwen
  • moeite met hard of taai voedsel
  • het niet kunnen bespelen van een muziekinstrument
  • kaakgewrichtsgeluiden
  • hevige hoofdpijn

Dit zijn klachten die aan het niet goed functioneren van de kaak zijn gerelateerd. Deze klachten kunnen aanleiding geven tot een verder onderzoek naar de functie van het kaakgewricht het gebit of de kauwspieren. Kaakgewrichtsgeluiden kunnen duiden op osteoartose. Hevige hoofdpijn kan duiden op verhoogde spanning van de kaakspieren.
In vele gevallen kan de oorzaak gelegen zijn in andere tijdelijke factoren zoals stress. Stress is een van de factoren die kaakklachten veroorzaakt en in stand houdt. Mensen met kaakklachten gaan vaak anders om met stress dan mensen zonder kaakklachten. Zijn de klachten echter langere tijd aanwezig dan kan het zo zijn dat de klachten nader onderzocht moeten worden.

Diagnose
De diagnose kaakklachten is heel breedt. De diagnose wordt dan ook gerelateerd aan de oorzaak en symptomen die zich voordoen bij de betreffende klacht. Door een begin gesprek af te nemen kan de arts of fysiotherapeut erachter komen wat de oorzaak geweest zou kunnen zijn. Na het begin gesprek volgt er een onderzoek. Tijdens het onderzoek wordt het kaakgewricht getest op functionaliteit en worden bepaalde aandoeningen (zoals b.v een kaakluxatie of een fractuur) aangetoond of uitgesloten. Mochten er symtomen zijn die te maken hebben met een fractuur dan wordt de patiënt door verwezen naar het ziekenhuis om daar een röntgenfoto te laten maken. 
Er is sprake van CMD craniomandibulaire dysfunctie (verzamelnaam kaaklachten) wanneer er bij een patiënt twee of meer van de volgende verschijnselen aanwezig zijn: de kaak gaat niet ver genoeg open en/of dicht , de kaak gaat asymmetrisch open en/of dicht, kaakgewrichtsgeluiden, verhoogde spanning van de kaakspieren, (hevige) hoofdpijn. Meestal is dat een combinatie van aanwezige pijn en een beperkte beweging van de kaak

Oorzaken
Een van de grootste veroorzakers voor het ontstaan en het in stand houden van kaakklachten is een min of meer continue overbelasting van het kaakgewricht. Deze overbelasting moet langere tijd aanwezig zijn, aangezien het gewricht van nature een hoge belasting aan kan. Door de overbelasting kunnen de structuren van het gewricht zelf en de structuren rondom het gewricht beschadigd raken. Dit kan zeer geleidelijk gaan maar ook in een hoog tempo. Dit ligt geheel aan de persoon zelf en de mate van overbelasting. Doordat de klachten pas echt op de voorgrond treden als deze al enige tijd aanwezig zijn is het belangrijk om zo vroeg mogelijk de klachten te signaleren en actie daartoe te ondernemen. 
Andere oorzaken voor het ontstaan van de kaakklachten zijn het niet goed glijden van de twee helften van het kaakgewricht waardoor het gewricht zo nu en dan op slot kan raken. Het ontstaan van beschadigingen door een factor van buitenaf bijvoorbeeld een ongeluk. Het aanwezig zijn van een te hoge spierspanning door stress of angst en ander lichamelijke aandoeningen kunnen ook leiden tot kaakklachten. Vaak is het ook een gewoonte van iemand om de kaken gedurende de dag en vaak ook ’s nachts op elkaar te houden. 
Bij een normale belasting zijn de kaken alleen belast gedurende het eten en zijn ze alleen in beweging (maar niet belast) bij het praten. De rest van de tijd is het gewoonlijk dat de kaken los van elkaar zijn. Bij patiënten met kaakklachten is het vaak zo dat zij de kaken gedurende de gehele dag en ook ’s nachts op elkaar gedrukt houden. De kaken kunnen met kracht op elkaar gedrukt worden, maar ook bij mensen die hierbij niet veel kracht gebruiken kunnen deze klachten voorkomen. 
Door deze voortdurend aanwezige spanning op het gewricht en op de spieren kan er slijtage gaan ontstaan in het gewricht van de kaak. Door het op elkaar staan van de kaken kunnen er naast beschadigingen van het kaakgewricht en omliggende spieren en pezen ook beschadigingen ontstaan aan de tanden zelf. Deze kunnen op den duur vormen van slijtage gaan vertonen. Denk maar eens aan het tanden knarsen wat mensen onbewust in hun slaap doen.

Behandeling
De behandeling van kaakklachten is niet een behandeling die door één, maar door meerdere disciplines wordt uitgevoerd. Bij de behandeling zijn voornamelijk kaakchirurgen, tandartsen, fysiotherapeuten en psychologen betrokken. Uiteraard hangt het van de oorzaak van de klacht af welke disciplines het meest bij de behandeling betrokken zijn. De kaakchirurg is eigenlijk alleen bij de behandelingen betrokken wanneer er werkelijke schade aan het gewricht is ontstaan.
Omdat het ontstaan van de klachten vaak gebaseerd is op het hebben van een verkeerde gewoonte is het niet gemakkelijk om de patiënten te behandelen. Het afleren van een gewoonte is zeer complex. Er zijn een aantal trucjes om een persoon te helpen bij het afleren van deze gewoontes. Allereerst is er een soort beetplaatje wat op de tanden geklikt kan worden. Hierdoor wordt de hoek van de kaken (als ze op elkaar staan) iets groter en dit is goed voelbaar voor de patiënt. Tevens heeft het plaatje tot functie dat als er geknarst wordt dit zo stabiel mogelijk gebeurd. Hiermee wordt bedoeld dat de kaken recht op elkaar blijven staan en niet langs elkaar heen kunnen schuiven. 
Daarnaast is er de fysiotherapeutische behandeling. Deze bestaat voornamelijk uit het afleren van de gewoonte om de kaken op elkaar te houden gedurende de gehele dag. Vaak gaat dit in samenwerking met een psycholoog.

Fysiotherapie
De fysiotherapeut kan een behandeling geven door het geven van een ontspanningsmassage rond de kaak en schouderregio. Dit is voornamelijk om de spanning van de spieren die de kaak bewegen terug te brengen.
Daarnaast kan de fysiotherapeut door middel van Biofeedback de patiënt leren de kaken te laten ontspannen. Biofeedback is een therapie waarbij de patiënt door middel van een beeldscherm kan zien hoe hoog de spanning op de kaak is. Hierdoor kan de patiënt heel goed zien en tegelijkertijd aanvoelen hoe het is en wanneer hij of zij de kaken ontspant. Het is hierbij belangrijk dat de patiënt het gevoel leert kennen dat bij het ontspannen van de kaak hoort. 
Daarnaast kan de fysiotherapeut een patiënt leren zich algeheel te ontspannen. Dit kan gespecificeerd zijn op de kaakregio maar ook op het gehele lichaam.

Kaakfysiotherapeut
De kaakfysiotherapeut kijkt of er een verband bestaat tussen de klachten en TMD (temperomandibulaire disfunctie).
Verder kan de behandeling de onderstaande aspecten bevatten (dit wil dus niet zeggen dat al deze onderdelen terug komen tijdens de behandeling. Elke (kaak)fysiotherapeut heeft zijn eigen manier van (be)handelen.

  • uitleg normaal functioneren en gebruik van het kaakstelsel
  • adviezen voor het juiste gebruik van het kauwstelsel
  • het afleren van bepaalde gewoontes die tot overbelasting zorgen
  • zelfmassage voor ontspanning van de kauwspieren en het vergroeten van de mond opening
  • oefentherapie ter verbetering van de functie van het kauwstelsel
  • ontspanningsoefeningen
  • biofeedback en myofeedback (door middel van een apparaat wordt de spierspanning zichtbaar en/of hoorbaar gemaakt, zodat u de betreffende spieren leert te ontspannen.

KNIEKLACHTEN

De knie

De knie bestaat uit drie beenderen: het dijbeen of femur, het onderbeen of tibia en de knieschijf of patella.
De knieschijf (patella) is een  apart botstuk; het ligt binnenin een pees, die de grote dijbeenspieren (quadriceps) aan de voorzijde van het been verbindt met het onderbeen.
Tevens vormt het een verbinding tussen de pees van de quadriceps (bovenaan) en de patellapees (onderaan).
De knieschijf dient als een soort hefboom op het moment dat de quadriceps aanspant en het been gaat strekken, hierdoor wordt de kracht van de dijbeenspieren vergroot.

 



Alle beenderige componenten van boven en onderbeen en knieschijf zijn met een dikke, gladde laag kraakbeen bedekt, het is een elastische, rubberachtige structuur die als shockbreker fungeert in de gewrichten. Dit zorgt ervoor dat al deze structuren normaal gezien zacht en vlot over elkaar kunnen bewegen. 
De knieschijf zelf beweegt zich in een soort spoor  in het bovenbeen, de trochlea genoemd. Dit is een soort bedding in kraakbeen die gevormd is vooraan het bovenbeen.

De knieschijf wordt in zijn bewegingen verder ook gecontroleerd door twee andere spieren, één aan elke zijde: de vastus medialis en de vastus lateralis. Zij besturen de patella zoals een paard door de teugels bestuurd wordt.
Vier gewrichtsbanden, stevige weefselstructuren die van bot tot bot verlopen, liggen rond de knie en geven een stabiliteit aan het gewricht, ze verhinderen dat extreme bewegingen of abnormale bewegingen van de beenderen ten opzichte van elkaar gemaakt worden. Stevige pezen hechten aan op deze botstructuren, ze vormen de verbinding tussen de spieren en het bot. Deze dikke, koordachtige weefselstructuren zorgen ervoor dat we de beenderen en gewrichten kunnen bewegen.

Voorste kruisband en achterste kruisband
De voorste kruisband ligt centraal in de knie en komt van de achterzijde van het bovenbeen naar de voorzijde van het onderbeen.
De voornaamste functie van deze band is het verhinderen dat de knie naar voor schiet, voornamelijk bij rotatie of draaibewegingen va het gewricht.

Bij het volledig strekken van de knie is de band ook aangespannen, het overstrekken van de knie kan dus ook een scheur van de voorste kruisband veroorzaken.
De achterste kruiband is het voorste kruisband evenbeeld. Omdat de voorste kruisband en de achterste kruisband diagonaal lopen (dus niet paralel) ‘’kruisen’’ ze elkaar. De voornaamste functie van de achterste kruisband is het voorkomen dat het onderbeen ten op dichte van het bovenbeen van achteren toe schiet. Hij zorgt dus voor stabiliteit in de knie, net zoals de voorstekruisband doet.

Kapsel (synovia) 
Het kapsel van de knie is een dun vlies (synovia) dat als een soort ballon rond de beenderen van de knie ligt,het is gevuld met een kleine hoeveelheid visceuze (dikke) vloeistof, het gewrichtsvocht. Net zoals er extra plooitus zijn aan de schouders en de mouwen van uw kleren zijn er in de knie in het kapsel ook extra plooitus die een onbeperkte beweeglijkheid van de knie toestaan.

Er kunnen vier plica synovialis gevonden worden in de knie; er is er echter één die bijna altijd verantwoordelijk is voor de klachten namelijk de mediale plica. Deze plica verloopt aan de binnenzijde van de knie, van ongeveer de onderzijde van de knieschijf naar de binnenzijde van het dijbeen toe. In de meeste gevallen, 50 tot 70 % van de mensen hebben deze plica, veroorzaakt deze geen last.

 

 

 

Meniscus
De meniscus is een C- vormige, afgeplatte, kraakbeenstructuur die zich tussen boven en onderbeen bevindt. Er zijn twee meniscussen in de knie: één aan de binnenzijde (mediale meniscus) en één aan de buitenzijde (laterale meniscus) van de knie.

De meniscussen functioneren als een zeer belangrijke schokbreker en zijn gemaakt van een speciaal soort kraakbeen, fibrocartilago genoemd. Ze vangen de grote krachten op die op de knie inwerken en verminderen de wrijving tussen het boven en onderbeen. Ze beschermen het kraakbeen in de knie, hierdoor wordt de snelle slijtage van het kniegewricht tegengegaan. Tevens zijn ze belangrijk voor de stabiliteit van het kniegewricht.

Een groot percentage van ons gewicht en de bijhorende krachten die ontstaan bij stappen, lopen en springen wordt door de meniscussen opgevangen. Bijkomend zorgen ze voor de stabiliteit van de knie: door de vorm zorgt de meniscus voor een betere aanpassing van de vorm van het bovenbeen dat afgerond is, met de vorm van het onderbeen dat vlak is. Verder heeft de meniscus een rol in de voeding van het kraakbeen dat de gewrichtsoppervlakken bedekt.

Knieklachten
Door de bouw en functie is het kniegewricht een zeerkwetsbaar gewricht. Door veel factoren kan het evenwicht tussenbelasting en belastbaarheid van de knie verstoord worden. Als de belasting hoger wordt dan de belastbaarheid ontstaan er klachten. De belastbaarheid kan tijdelijk verlaagd zijn t.g.v. een trauma. Veel voorkomende traumata zijn meniscus- en kniebandletsel. Deze twee aandoeningen vielen vroeger onder de naam ‘voetbalknie’, maar door het invoeren van de kijkoperatie is het nu goed mogelijk onderscheid te maken tussen de verschillende letsels.

Maatregelen die u zelf kunt treffen na het trauma
Kan u na het trauma uw been nog helemaal strekken, en er met uw volle gewicht op staan en kan u dat de volgende dag ook nog dan valt de blessure waarschijnlijk wel mee. Is de pijn direct na het trauma zeer heftig en wordt de knie snel dik (binnen 20/30 min) dan is deskundige diagnose vrijwel altijd noodzakelijk. Is er op dit moment geen arts of fysiotherapeut aanwezig, koel de knie zelf dan zo snel mogelijk met een zak ijs of een cold pack. Hou de pakking er maximaal 20 minuten op en doe er wel een theedoek tussen! 

Dit vermindert de zwelling en vergemakkelijkt later de diagnose. De knie blijft als hij niet al te dik is ook beter beweeglijk. Dit is belangrijk voor het herstel. Als u u been niet veel gebruikt verslappen u spieren en met name de mm. quadriceps (dit zijn de grote bovenbeenspieren aan de voorkant van het bovenbeen). Deze groep spieren zit aan de voorkant van het bovenbeen en zorgen voor stabiliteit om het knie gewricht en moet dus sterk blijven. Train deze door zover mogelijk u knie te strekken en te buigen.

Oorzaken / risicofactoren
De volgende factoren vormen een risico voor het ontstaan van knieaandoeningen:

  • regelmatig geknield of gehurkt werken;
  • regelmatig traplopen;
  • springen van verhogingen;
  • veelvuldig optredende mechanische drukbelasting op het kniegewricht;
  • tillen.

Beroepen waarbij deze risicofactoren veel voorkomen zijn oa.:

  • tegelzetter;
  • straatmaker;
  • loodgieter;
  • vloerenlegger;

Behandeling
Wat u zelf kunt doen
Het belangrijkste is dat het balans tussen belasting en belastbaarheid weer wordt hersteld. Dit kan op verschillende manieren. Er moet dus worden gekeken naar de aanleiding van het letsel. Om de klachten niet te laten toe nemen moet de belasting in ieder geval omlaag. Maatregelen:

  • Fietsen met een licht verzet, zeker tegen de wind in, maar ook bij weg rijden.
  • Probeer uw fietszadel zo hoog mogelijk te zetten zodat de buiging van de knie klein blijft.
  • Zo min mogelijk traplopen
  • Trainingsarbeid en sportactiviteit aanpassen
  • Ga na of uw schoenen nog goed zijn, m.n. bij het hardlopen in een later stadium
  • Als u lang moet zitten buig dan de knieën niet te ver en te veel
  • Probeer niet te lang in een houding te blijven zitten en af en toe de benen te strekken

 

Voor meer uitgebreide informatie verwijzen wij u naar

www.orthopedie.nl

RUGKLACHTEN A-SPECIFIEK

Rugklachten specifiek a-specifiek
Aspecifieke lage-rugpijn staat voor lage-rugpijn zonder aanwijsbare specifieke lichamelijke oorzaak, zoals compressie van een zenuwwortel (radiculair syndroom), een trauma, een ontsteking of een tumor. Dit is het geval bij circa 90% van alle patiënten met lage-rugpijn.
Bij deze patiënten staat de pijn in onderste gedeelte van de rug op de voorgrond. Ook kan uitstraling in de gluteale regio en/of het bovenbeen optreden. 

De duur van een lage-rugpijnepisode wordt ingedeeld in: acuut (0-6 weken), subacuut (7-12 weken) en chronisch (>12 weken). Lage-rugpijn is recidiverend (terugkomend) als er binnen een jaar meer dan twee rugpijnepisodes zijn opgetreden én de totale duur van de rugpijn korter dan zes maanden is.

Beloop
Het natuurlijke beloop van lage-rugpijn is meestal gunstig: bij 80-90% van de mensen met lage-rugpijn verdwijnen de klachten spontaan binnen vier tot zes weken. Van de mensen die met lage-rugklachten bij de huisarts komen is 65% na twaalf weken klachtenvrij.
Lage-rugpijn is vaak recidiverend (het terug komen van de klachten).

Specifieke rugklachten
Specifieke rugklachten worden gedefinieerd als rugklachten waarbij sprake is van een specifiek pathofysiologisch mechanisme. Voorbeelden daarvan zijn een hernia nuclei pulposi (HNP), een infectie, een ontsteking, osteoporose, een fractuur of een tumor.

Verschijnselen
A-specifiek

  • De pijn kan verergeren door bepaalde houdingen, bewegingen en belasting (zoals tillen)
  • Er kan sprake zijn van ochtendstijfheid.
  • Er zijn geen algemene ziekteverschijnselen zoals koorts of gewichtsverlies.
  • De pijn kan continu aanwezig zijn of in episodes verlopen.
  • De eerste episode begint meestal wanneer personen tussen de 20 en 55 jaar zijn.
  • Pijn kan uitstralen naar beneden, richting het been of de bil.
  • Pijn kan verder uitstralen naar boven, richting de schouderbladen.
  • Als de klachten lang vol houden, kunnen er andere klachten komen in andere structuren/delen van het lichaam. Dit verschijnsel wordt ook wel compensatiepijn/ klachten genoemd.
  • Instabiliteitsklachten.

Specifiek
Voor specifieke verschijnselen rondom het de rug kunt u het beste op de betreffende aandoening klikken, waarnaar u op zoek bent. 

Diagnose
A-specifiek
Het doel van de arts of fysiotherapeut van het diagnostisch proces is het inventariseren van de ernst, de aard en de mate van beïnvloedbaarheid van de lage-rugpijn. Bij patiënten met aspecifieke lage-rugpijn is het vaak niet mogelijk om een stoornis in een (anatomisch) structuur als oorzaak van de
klachten aan te wijzen. Een eventueel vastgestelde stoornis vormt vaak geen afdoende verklaring voor het ontstaan en het voortbestaan van de klachten.

Oorzaken
A-specifiek
Gedragsmatige oorzaken:
Voor de aspecifieke lage rugklachten is geen lichamelijke oorzaak aan te wijzen. Vaak is een verkeerde houding de oorzaak van de lage rugklachten. Deze verkeerde houding gaat vaak samen met een verhoogde spierspanning. Ook kan het zijn dat een persoon een verkeerde manier van bewegen heeft. Zo kan het zijn dat iemand in zijn dagelijks werk een verkeerde tiltechniek gebruikt en zo zijn rug verkeerd belast. 

Psychosociale oorzaken
Men ziet vaak dat de oorzaken van de lage rugklachten niet alleen op het lichamelijke vlak liggen maar ook in het psychische vlak. Psychische factoren kunnen een klacht in stand houden, verergeren en zelfs laten ontstaan. Als iemand niet lekker in zijn vel zit kan dit invloed hebben op zijn psychische gesteldheid. Hierdoor kan er een te hoge spierspanning optreden in het lichaam waardoor er klachten ontstaan. Stress is een heel goed voorbeeld van. Stress is een langdurige over activiteit van het lichaam. Dit kan gevolg hebben voor zowel de geestelijke als de lichamelijke gesteldheid van de persoon. 

Aangezien de klachten zowel op het lichamelijke vlak als op het geestelijke vlak per patiënt enorm verschillen, kan men niet één soort oorzaak voor de aspecifieke klachten aanwijzen. 
Daarnaast kunnen de klachten die de aandoening met zich meebrengt ook weer een oorzaak zijn voor verergering van de klachten. Bijvoorbeeld slapeloosheid, depressie en sociale isolatie kunnen ervoor zorgen dat de lichamelijke en geestelijke gesteldheid van de persoon nog verder achteruit gaat. De patiënt komt op een dergelijk moment in een vicieuze cirkel terecht.

Epidemiologie
Uit schattingen blijkt dat ongeveer 60-90% van de bevolking ooit last krijgt van lage-rugpijn. Jaarlijks komt lage-rugpijn voor bij ongeveer 5% van de bevolking. In een huisartsenpraktijk is dit ongeveer 3% van alle patiënten per jaar. Voor fysiotherapeuten is ‘lage-rugpijn’ de meest voorkomende verwijsdiagnose: 27% van alle patiënten die de fysiotherapeut bezoekt heeft lage-rugpijn. Lage-rugpijn vormt een belangrijk economisch probleem in Nederland: van alle klachten van het houdings- en bewegingsapparaat veroorzaakt lage-rugpijn verreweg de hoogste kosten wat betreft arbeidsongeschiktheid en werkverzuim. Meestal begint de eerste episode van lage rugklachten tussen de 20 en 55 jaar.

Behandeling
Patiënten met acute aspecifieke lage rugpijn moet worden geadviseerd zoveel mogelijk actief te blijven. Aanbevolen wordt het bewegen ondanks pijn te stimuleren en
de activiteiten tijdcontingent uit te breiden. Patiënten met acute aspecifieke lage rugpijn wordt aanbevolen géén bedrust te nemen.
Overwogen moet worden patiënten met acute aspecifieke lage rugklachten die binnen vier tot zes weken niet beter gaan functioneren, te ondersteunen met actieve oefentherapie gericht op functioneren. Hiervoor staat fysiotherapie op de voorgrond. Patiënten kunnen ook een brace aanschaffen om instabiliteit tegen te gaan tijdens bepaalde activiteiten of in het dagelijks leven.

Fysiotherapie
De behandeling van aspecifieke lage rugklachten is vaak niet alleen fysiotherapeutisch. In de meeste gevallen werkt de fysiotherapeut samen met andere disciplines. Onder andere omdat er in bepaalde gevallen een sterk psychologisch aspect meespeelt bij het ontstaan van de klachten. 

Ontspanningstherapie:
Deze therapie vorm is er om te zorgen dat de patiënt zelf leert om te gaan met de spanning in zijn of haar lichaam. Het is vaak zo dat een patiënt niet weet hoe hij of zij zichzelf goed en effectief kan ontspannen. Ontspanning heeft als gevolg dat de spier gedurende een korte dan wel langere tijd minder aangespannen wordt. Dit heeft als effect dat de doorbloeding in de spier kan toenemen. Dit heeft op zijn beurt weer het effect dat de afvalstoffen in de spier kunnen worden afgevoerd en de voedingsstoffen kunnen worden aangevoerd. Daarnaast heeft ontspanning ook effect op het geestelijke niveau. Ontspanning neemt vaak een soort gevoel van rust met zich mee.

Spierversterkende oefeningen:
Spierversterkende oefeningen zijn bedoeld om de spieren zodanig te versterken dat zij meer aankunnen tijdens het dagelijks leven. Zo maak je de belastbaarheid van de spieren groter. Hierdoor kan de persoon meer aan zonder last te krijgen van de desbetreffende spier. Ook worden er spieren getraind die bepaalde functies kunnen overnemen of kunnen ondersteunen. 

Stressreductie:
Stress is een van de grootste oorzaken van het ontstaan van hogere spanningen in het lichaam. Stress geeft een verhoogde spanning in de spieren. Deze spanning kan niet veel kwaad als hij maar niet al te lang aanhoudt. In bepaalde beroepen is er echter zodanig veel stress dat men niet echt goed meer tot rust kan komen. In dergelijke gevallen kan stress tot klachten in het lichaam leiden. Niet alleen lichamelijk maar ook geestelijk. Overspannen raken of zelfs een burn-out krijgen zijn vergevorderde vormen van stress. Daarom is het belangrijk het onderdeel stress in de behandeling mee te nemen.

Voor meer uitgebreide informatie verwijzen wij u naar:
www.orthopedie.nl

RUGKLACHTEN SPECIFIEK

Rugklachten specifiek a-specifiek
Aspecifieke lage-rugpijn staat voor lage-rugpijn zonder aanwijsbare specifieke lichamelijke oorzaak, zoals compressie van een zenuwwortel (radiculair syndroom), een trauma, een ontsteking of een tumor. Dit is het geval bij circa 90% van alle patiënten met lage-rugpijn.
Bij deze patiënten staat de pijn in onderste gedeelte van de rug op de voorgrond. Ook kan uitstraling in de gluteale regio en/of het bovenbeen optreden. 

De duur van een lage-rugpijnepisode wordt ingedeeld in: acuut (0-6 weken), subacuut (7-12 weken) en chronisch (>12 weken). Lage-rugpijn is recidiverend (terugkomend) als er binnen een jaar meer dan twee rugpijnepisodes zijn opgetreden én de totale duur van de rugpijn korter dan zes maanden is.

Beloop
Het natuurlijke beloop van lage-rugpijn is meestal gunstig: bij 80-90% van de mensen met lage-rugpijn verdwijnen de klachten spontaan binnen vier tot zes weken. Van de mensen die met lage-rugklachten bij de huisarts komen is 65% na twaalf weken klachtenvrij.
Lage-rugpijn is vaak recidiverend (het terug komen van de klachten).

Specifieke rugklachten
Specifieke rugklachten worden gedefinieerd als rugklachten waarbij sprake is van een specifiek pathofysiologisch mechanisme. Voorbeelden daarvan zijn een hernia nuclei pulposi (HNP), een infectie, een ontsteking, osteoporose, een fractuur of een tumor.

Verschijnselen
A-specifiek

  • De pijn kan verergeren door bepaalde houdingen, bewegingen en belasting (zoals tillen)
  • Er kan sprake zijn van ochtendstijfheid.
  • Er zijn geen algemene ziekteverschijnselen zoals koorts of gewichtsverlies.
  • De pijn kan continu aanwezig zijn of in episodes verlopen.
  • De eerste episode begint meestal wanneer personen tussen de 20 en 55 jaar zijn.
  • Pijn kan uitstralen naar beneden, richting het been of de bil.
  • Pijn kan verder uitstralen naar boven, richting de schouderbladen.
  • Als de klachten lang vol houden, kunnen er andere klachten komen in andere structuren/delen van het lichaam. Dit verschijnsel wordt ook wel compensatiepijn/ klachten genoemd.
  • Instabiliteitsklachten.

Specifiek
Voor specifieke verschijnselen rondom het de rug kunt u het beste op de betreffende aandoening klikken, waarnaar u op zoek bent. 

Diagnose
A-specifiek
Het doel van de arts of fysiotherapeut van het diagnostisch proces is het inventariseren van de ernst, de aard en de mate van beïnvloedbaarheid van de lage-rugpijn. Bij patiënten met aspecifieke lage-rugpijn is het vaak niet mogelijk om een stoornis in een (anatomisch) structuur als oorzaak van de
klachten aan te wijzen. Een eventueel vastgestelde stoornis vormt vaak geen afdoende verklaring voor het ontstaan en het voortbestaan van de klachten.

Oorzaken
A-specifiek
Gedragsmatige oorzaken:
Voor de aspecifieke lage rugklachten is geen lichamelijke oorzaak aan te wijzen. Vaak is een verkeerde houding de oorzaak van de lage rugklachten. Deze verkeerde houding gaat vaak samen met een verhoogde spierspanning. Ook kan het zijn dat een persoon een verkeerde manier van bewegen heeft. Zo kan het zijn dat iemand in zijn dagelijks werk een verkeerde tiltechniek gebruikt en zo zijn rug verkeerd belast. 

Psychosociale oorzaken
Men ziet vaak dat de oorzaken van de lage rugklachten niet alleen op het lichamelijke vlak liggen maar ook in het psychische vlak. Psychische factoren kunnen een klacht in stand houden, verergeren en zelfs laten ontstaan. Als iemand niet lekker in zijn vel zit kan dit invloed hebben op zijn psychische gesteldheid. Hierdoor kan er een te hoge spierspanning optreden in het lichaam waardoor er klachten ontstaan. Stress is een heel goed voorbeeld van. Stress is een langdurige over activiteit van het lichaam. Dit kan gevolg hebben voor zowel de geestelijke als de lichamelijke gesteldheid van de persoon. 

Aangezien de klachten zowel op het lichamelijke vlak als op het geestelijke vlak per patiënt enorm verschillen, kan men niet één soort oorzaak voor de aspecifieke klachten aanwijzen. 
Daarnaast kunnen de klachten die de aandoening met zich meebrengt ook weer een oorzaak zijn voor verergering van de klachten. Bijvoorbeeld slapeloosheid, depressie en sociale isolatie kunnen ervoor zorgen dat de lichamelijke en geestelijke gesteldheid van de persoon nog verder achteruit gaat. De patiënt komt op een dergelijk moment in een vicieuze cirkel terecht.

Epidemiologie
Uit schattingen blijkt dat ongeveer 60-90% van de bevolking ooit last krijgt van lage-rugpijn. Jaarlijks komt lage-rugpijn voor bij ongeveer 5% van de bevolking. In een huisartsenpraktijk is dit ongeveer 3% van alle patiënten per jaar. Voor fysiotherapeuten is ‘lage-rugpijn’ de meest voorkomende verwijsdiagnose: 27% van alle patiënten die de fysiotherapeut bezoekt heeft lage-rugpijn. Lage-rugpijn vormt een belangrijk economisch probleem in Nederland: van alle klachten van het houdings- en bewegingsapparaat veroorzaakt lage-rugpijn verreweg de hoogste kosten wat betreft arbeidsongeschiktheid en werkverzuim. Meestal begint de eerste episode van lage rugklachten tussen de 20 en 55 jaar.

Behandeling
Patiënten met acute aspecifieke lage rugpijn moet worden geadviseerd zoveel mogelijk actief te blijven. Aanbevolen wordt het bewegen ondanks pijn te stimuleren en
de activiteiten tijdcontingent uit te breiden. Patiënten met acute aspecifieke lage rugpijn wordt aanbevolen géén bedrust te nemen.
Overwogen moet worden patiënten met acute aspecifieke lage rugklachten die binnen vier tot zes weken niet beter gaan functioneren, te ondersteunen met actieve oefentherapie gericht op functioneren. Hiervoor staat fysiotherapie op de voorgrond. Patiënten kunnen ook een brace aanschaffen om instabiliteit tegen te gaan tijdens bepaalde activiteiten of in het dagelijks leven.

Fysiotherapie
De behandeling van aspecifieke lage rugklachten is vaak niet alleen fysiotherapeutisch. In de meeste gevallen werkt de fysiotherapeut samen met andere disciplines. Onder andere omdat er in bepaalde gevallen een sterk psychologisch aspect meespeelt bij het ontstaan van de klachten. 

Ontspanningstherapie:
Deze therapie vorm is er om te zorgen dat de patiënt zelf leert om te gaan met de spanning in zijn of haar lichaam. Het is vaak zo dat een patiënt niet weet hoe hij of zij zichzelf goed en effectief kan ontspannen. Ontspanning heeft als gevolg dat de spier gedurende een korte dan wel langere tijd minder aangespannen wordt. Dit heeft als effect dat de doorbloeding in de spier kan toenemen. Dit heeft op zijn beurt weer het effect dat de afvalstoffen in de spier kunnen worden afgevoerd en de voedingsstoffen kunnen worden aangevoerd. Daarnaast heeft ontspanning ook effect op het geestelijke niveau. Ontspanning neemt vaak een soort gevoel van rust met zich mee.

Spierversterkende oefeningen:
Spierversterkende oefeningen zijn bedoeld om de spieren zodanig te versterken dat zij meer aankunnen tijdens het dagelijks leven. Zo maak je de belastbaarheid van de spieren groter. Hierdoor kan de persoon meer aan zonder last te krijgen van de desbetreffende spier. Ook worden er spieren getraind die bepaalde functies kunnen overnemen of kunnen ondersteunen. 

Stressreductie:
Stress is een van de grootste oorzaken van het ontstaan van hogere spanningen in het lichaam. Stress geeft een verhoogde spanning in de spieren. Deze spanning kan niet veel kwaad als hij maar niet al te lang aanhoudt. In bepaalde beroepen is er echter zodanig veel stress dat men niet echt goed meer tot rust kan komen. In dergelijke gevallen kan stress tot klachten in het lichaam leiden. Niet alleen lichamelijk maar ook geestelijk. Overspannen raken of zelfs een burn-out krijgen zijn vergevorderde vormen van stress. Daarom is het belangrijk het onderdeel stress in de behandeling mee te nemen.

Voor meer uitgebreide informatie verwijzen wij u naar:
www.orthopedie.nl

SCHOUDERGORDEL

Het schoudergewricht
De schouder (articulatio humeri) is een relatief complex gewricht. De structuren van het gewricht laat toe om onze handen in alle richtingen te bewegen. Door de zeer uitgesproken beweeglijkheid van het gewricht kan er evenwel een grote mate van instabiliteit ontstaan, maar zolang alle componenten normaal functioneren kan de schouder perfect bewegen, zonder pijn en in alle richtingen. Indien een van de componenten van de schouder niet optimaal functioneert, wordt het gewricht zeer kwetsbaar voor letsels en kunnen er diverse problemen optreden die het normale functioneren plots veel moeilijker maken.

Botten
De schouder bestaat uit drie beenderen:
– het schouderblad (scapula)
– het bovenarmbeen (humerus) en 
– het sleutelbeen (clavicula).

Deze botstructuren bewegen ten opzichte van elkaar als het schoudergewricht geactiveerd wordt bij bepaalde bewegingen. De bewegingen die de schouder maakt zijn:

  • Elevatie (het omhoog trekken van de schouders)
  • Depressie (het omlaag halen van de schouders, armlaten hangen)
  • Retractie (de schouderbladen naar elkaar toe bewegen)
  • Protractie (de schouderbladen van elkaar af bewegen)
  • Anteflexie (het voorwaards heffen van de bovenarm)
  • Retroflexie (het naar achteren bewegen van de bovenarm)
  • Abductie (het naar buiten bewegen van de bovenarm)
  • Adductie (het naar binnen bewegen van de bovenarm)
  • Exoratatie (het naar buiten draaien van de bovenarm)
  • Endorotatie (het naar binnen draaien van de bovenarm)
  • Zie de afbeelding hiernaast voor verheldering

 

Labrum
Op de rand van het glenoid ligt het labrum, een stevige ring van kraakbeen die het oppervlak van het glenoid, dat vlak is, een grotere diepte geeft. 
Het labrum is een rand van zacht materiaal dat bestaat uit kraakbeen en bindweefsel. 
Het zachte materiaal van het labrum kan klem komen te zitten tussen het glenoïd en de kop van het bovenarmbot (humerus). Als dat gebeurt, kan het labrumweefsel scheuren.

 

Ligamenten
Vervolgens lopen er een aantal banden (ligamenten) over het schoudergewricht.. Deze zijn afwisselend gespannen dan wel ontspannen, afhankelijk van de stand van de schouder. Zo is er in elke stand van de schouder wel een aantal ligamenten gespannen. Deze dragen bij aan de stabiliteit van de schouder. Het labrum en de ligamenten zorgen voor de passieve stabiliteit. Het labrum en de ligamenten kun je namelijk niet bewust aanspannen of ontspannen.

 

Spieren (rotator cuff)
De rotator cuff is de naam van de spiergordel die wordt gevormd door vier spieren rond de schouder. De rotator cuff zorgt voor een actieve stabiliteit van het schoudergewricht en maakt bewegingen van de arm mogelijk. Actieve stabiliteit is het tegenover gestelde van passieve stabiliteit en wil dus zeggen dat deze stabiliteit te trainen/verbeteren is. Actieve stabiliteit wordt altijd door het contractiele (spieren) deel veroorzaakt.

De rotator cuff (afbeelding ) bestaat uit de pezen van 4 spieren: de supraspinatus, de infraspinatus, de subscapulairis en de teres minor. Elke spier geeft een actieve stabiliteit tijdens een beweging. Zo is de supraspinatus betrokken bij: abductie (het naar buiten bewegen van de bovenarm). De infraspinatus is betrokken bij exorotatie (het naar buiten draaien van de bovenarm). De subscapularis is betrokken bij endorotatie (het naar binnen draaien van de bovenarm) en de teres minor is ook betrokken bij exoratotie.

Verschillende soorten letsels
De klachten rondom het schouder gewricht wordt verstaan onder de naam CANS (Complaines Arm Neck Schoulder). Deze term wordt in de medische wereld gebruikt voor alle klachten die dus te maken hebben met de arm, nek of schouder. De term CANS wordt gebruikt als klachtenomschrijving en het is dus geen diagnose. Vroeger werd de term RSI (Repetitive Strain Injury) gebruikt wat nu dus is verandert in CANS. CANS is op te delen in specifieke en a-specifieke CANS. Voor verdere uitleg hierover kunt u op link CANS klikken hieronder.

Door op de onderstaande links te klikken gaat u naar de aandoening waarnaar u op zoek bent.

Frozen shoulder/ Capsulitis adhaevia
Golferselleboog
Tenniselleboog
Thoracic outlet syndroom
RSI (C.A.N.S.)
Bursitis
Cubitaal Tunnel Syndroom)
Sleutelbeenletsel
Totale schouder prothese
Schouderinstabiliteit
labrumletsel of Bankart letsel/slap leasie.
Schouderluxatie

 

Schouderletsel
Letsel aan de schouder kan voor heel wat problemen zorgen in het algemeen dagelijksleven maar ook tijdens het beoefenen van sport. Denk maar aan honkbal, basketbal, vollybal, tennis, enz. Vaak wordt schouderletsel veroorzaakt tijdens sport, omdat de belasting en belastbaarheid verstoord is geraakt. Hierdoor kunnen er verschillende soorten letsels optreden. Het letsel is afhankelijk van de soort overbelasting die gemaakt is. Voor meer informatie over belasting en belastbaarheid klik op de link.

Symtomen
Elke letsel aan de schouder heeft andere soorten symptomen. Maar wat vaak voorkomt is instabiliteitsklachten. Deze klachten worden veroorzaakt omdat de actieve en/of passieve stabiliteit niet optimaal is. Actieve stabiliteit wordt veroorzaakt door spieren en passieve stabiliteit door weke delen of ook wel het niet-contractiele/trainbare deel genoemd. Hieronder vallen ligamenten, pezen en kapsel. Voor meer informatie hierover, kijk bij instabliliteits klachten.

Epidemiologie
Epidemiologische studies hebben aangetoond dat het voor doen komen van niet-werk gerelateerde schouderpijn/ schouderletsels in Nederland varieert van 6 tot 40%. Nog hogere cijfers worden aangegeven in sommige specifieke arbeidspopulaties. Schouderletsel is dus heel erg afhankelijk van bepaalde invloeden vanuit de naaste werk omgeving. Het aanhouden van de klachten bij een schouderletsel reikt in 50% van de gevallen tot 2 jaar.

Onderzoek heeft ook aangetoond dat schouderletsel/ klachten van alle leeftijdscategorieën is, maar het percentage is het hoogst in de laagste opleidingscategorie en het laagst in de hoogste opleidingscategorie. Verder komt schouderletsel het meest voor in de leeftijdsklassen 30-44 jaar en 45-64 jaar.

Behandeling
De behandeling verschilt per aandoening. Klik daarom voor de specifieke behandeling op de aandoening waarnaar u op zoek bent.

Voor meer uitgebreide informatie verwijzen wij u naar
www.medicinfo.nl en www.orthopedie.nl

SPIERRUPTUUR

Spierscheuring (spierruptuur)
Een spierscheuring is een sportblessure waarbij de spiervezels van de spier zijn aangedaan. Dit kan in verschillende spieren voorkomen. De spierscheuring komt veel voor in de kuit en de hamstring. Een spierscheuring is in drie categorieën onder te verdelen:
Categorie 1: Verrekking waarbij slechts enkele spiervezels verrekt zijn, met minimale verscheuring van de vezels (minder dan 10 procent) en zonder dat er een merkbaar defect in de spier te voelen is.
Categorie 2: Verrekking waarbij de spiervezels gedeeltelijk (tussen 10 en 50 procent) zijn gescheurd. Meestal is deze scheuring in de spier te voelen.
Categorie 3: Verrekking waarbij sprake is van een uitgebreide of totale scheuring (50 tot 100 procent) van de spiervezels. Hierbij is een duidelijke, goed palpabele (voelbare) scheur in het spierlichaam aanwezig. De spier kan geheel afgescheurd zijn, normale spierfunctie is dan vrijwel uitgesloten.
Symptomen
Een spierscheuring kenmerkt zich door de onderstaande symptomen:

  • Plotseling optredende locale pijn, vaak met een kramp gevoel.
  • Passief rekken of aanspannen van de getroffen spier veroorzaakt pijn.
  • Gedeukte en/of abnormaal gezwollen spierbuik boven of onder de aangedane plek.
  • Meestal een blauwe verkleuring onder de aangedane plek (na enkele uren/dagen).
  • Langdurige stijfheid van de getroffen plek.
  • Functie verlies van het lichaamsdeel.
  • Bij een hamstring spierscheuring is het buigen van de knie pijnlijk en moeilijk. 
    Bij een kuit spierscheuring is het op de tenen staan moeilijk.

    Oorzaken
    Diverse factoren kunnen een rol spelen bij het ontstaan van een spierscheur:
  • Niet (of onvoldoende) uitvoeren van een warming-up.
  • Niet (of niet goed) uitvoeren van de rekoefeningen.
  • Verkorte of stijve spieren.
  • Een te snelle trainingsopbouw, waarbij in een korte tijd te veel, te intensief en te vaak wordt getraind.
  • Eenzijdige trainingsvormen, waarbij vooral de sprongkrachttraining berucht is.
  • Ongecoördineerde en explosieve bewegingen.
  • (Over)vermoeidheid, waardoor eerder kramp optreedt.
  • Er is een verstoring in de spierkrachtbalans.
  • Koude en natte weersomstandigheden.
  • Een harde of hellende ondergrond.
  • Slecht schoeisel.
  • Na de inspanning geen cooling-down uitgevoerd.
  • Plotselinge belasting van littekenweefsel dat is ontstaan na een blessure en dat tijdens de genezing is samengetrokken, waardoor de normale spierbeweging is beperkt. Door de plotselinge belasting zal het littekenweefsel weer scheuren, met dezelfde verschijnselen als bij de oorspronkelijke blessure.
  • Aanwezigheid van infecties.
  • Vitamine en mineralen gebrek.

Maatregelen die je zelf kunt treffen
Maatregelen na het ontstaan van een spierscheur:

  • Koel met water, ijs of een cold-pack gedurende 15 tot 20 minuten (leg altijd een doek tussen huid en ijs of cold-pack). Koude vermindert het bloeden van beschadigde bloedvaten omdat ze erdoor samentrekken. Omdat de zwelling gewoonlijk al binnen enkele seconden na het geblesseerd raken komt opzetten, moet zo snel mogelijk met koelen worden begonnen. Wacht niet op een arts.
  • Immobiliseren; zorg dat het lichaamsdeel niet beweegt of gebruikt wordt om op te steunen. Rust is noodzakelijk omdat doorgaan met trainen en andere activiteiten de blessure alleen maar erger zouden maken. Gebruik het lichaamsdeel voorlopig niet. Meestal kan na 48 uur weer voorzichtig aan het herstel worden gewerkt, door de spier aan te spannen en te rekken. Ga daarbij voorzichtig te werk en stop zodra u pijn ervaart.
  • Compressie; leg een drukverband aan. Het aanleggen van een drukverband heeft tot doel de gewrichten te ondersteunen en te immobiliseren of de zwelling te beperken. Gebruik een elastische zwachtel en verbind het getroffen lichaamsdeel volledig. Controleer of het drukverband niet te strak zit. Zwelling is soms heel nuttig omdat daardoor afweerstoffen worden aangevoerd die de bacteriën doden, maar als de huid niet beschadigd is, zijn de afweerstoffen niet nodig en vertraagt de zwelling het genezingsproces.
    Elevatie; houd het lichaamsdeel boven harthoogte. Door het geblesseerde lichaamsdeel hoger te leggen dan het hartniveau zakt het overbodige vocht onder invloed van de zwaartekracht weg.

Ga altijd even naar een arts die kan bepalen hoe erg de spierscheuring is en geeft advies voor het verdere verloop. 

Maatregelingen om herhaling te voorkomen (preventie maatregelen):
Om in het vervolg een spierscheuring te voorkomen kunnen preventieve maatregelen genomen worden.

De preventieve maatregelen zijn:

  • Warming-up
    Doe een goede warming-up van minstens 20 minuten. Begin met 5-10 minuten losjes inlopen en voer daarna de rekoefeningen uit. Voer hierna een aantal versnellingsloopjes uit, waarbij de snelheid naar het einde toe steeds meer wordt opgevoerd. Voor een voorbeeld van een warming-up kun je op deze link klikken: voorbeeld warming-up.
  • Goede trainingsopbouw

Zorg voor een goede trainingsopbouw. ‘Te snel’ en ’te veel’ is vragen om
moeilijkheden. Bij vermoeidheid of stijve spieren moet de training daarop aangepast worden; dribbel lekker los. Train niet verder met een spier die ‘zomaar’ samentrekt of waar de kramp inschiet. Het optreden van kramp is niet normaal! Dit duidt op overbelasting, waarbij er eerder een spierscheur zal optreden.

  • Spierversterkende oefeningen
    Zorg voor een basisniveau aan kracht (-uithoudingsvermogen). Vraag de trainer een trainingsschema met spierversterkende oefeningen op te stellen, dat gericht is op de nummers die beoefend moeten worden.
  • Goede techniek
    Het is van groot belang, dat ‘soepel’ te blijven bewegen. ‘Verkrampen’ en ‘forceren’ verhogen de kans op een spierscheur aanzienlijk.
  • Sportkleding
    Draag bij koud en nat weer een trainingsbroek.
  • Cooling-down
    Voer altijd een cooling-down uit. Dit voorkomt (zoveel mogelijk) stijve spieren (de dagen) na de training. Een voorbeeld van een cooling-down is te vinden op: cooling-down.

Behandeling van de fysiotherapeut
Het is verstandig om na een blessure te starten met een oefenprogramma. Met een oefenprogramma worden de spieren zodanig versterkt, dat zij weer volledig te belasten zijn.
Bij de globale behandelingen van een spierscheuring moet vooral aandacht worden geschonken aan de mogelijkheid van spierzwakte (secundaire spieratrofie) en de noodzakelijkheid van revalidatie en versterking van de gehele spieren. De behandeling is afhankelijk van de ernst van de spierscheuring (ernst van zwelling, kleur, pijn, warmte en functieverlies). 
Over het algemeen kan gesteld worden dat na 4-6 weken weer voorzichtig met sporten begonnen mag worden. Dit zal echter per persoon verschillen. Als er nog steeds sprake is van pijn en ochtendstijfheid in de spier dan is voorzichtigheid geboden. Het masseren van de spier versnelt het herstel.
Een verantwoorde functieopbouw van de beschadigde spier vraagt tijd. De invulling van een oefenprogramma verschilt per spierblessure en per persoon.
Er zijn meerdere fasen van herstel. Deze zijn:

  • Ontstekingsfase; door de vaatverwijding wordt het gebied rondom de wond warm en rood, terwijl uittredend plasma het weefsel doet zwellen. Ook ontstaat er pijn bij het getroffen lichaamsdeel. Dit alles kan weer leiden tot bewegingsbeperking. Deze eerste fase is het begin van herstel. Duurt ongeveer 4 dagen.
  • Proliferatiefase; binnen ongeveer twee dagen start deze fase, terwijl de ontstekingsfase nog in volle gang is. Tijdens deze fase verschijnen in steeds groter wordende aantallen fibroblasten (jonge bindweefselcellen waaruit de bindweefselvezels voortkomen). Uit fibroblasten worden meer collagene vezels gemaakt en er wordt een nieuwe wondbodem gevormd. Tussen de collagene vezels onderling komen verbindingen (crosslinking) en er ontstaan een soort minispiervezeltjes (myofibrillen) om de wond stevigheid en trekvastheid te geven.
  • Organisatiefase; de treksterkte van de wond neemt toe. Lange tijd blijven de fibroblasten in een wond actief doorgaan met reorganiseren waardoor het nieuwgevormde bindweefsel meer en meer gaat lijken op de oorspronkelijke structuur, vooropgesteld dat het weefsel belast wordt. Ondanks alle aanpassingen zal littekenweefsel echter nooit volledig de eigenschappen van het oorspronkelijke weefsel terug krijgen. Deze laatste fase neemt maanden in beslag maar er kan weer begonnen worden met belasten.

 

Zo kan na enkele dagen rust begonnen worden met voorzichtig uitgevoerde rekoefeningen. Indien de pijn afneemt kunnen daar spierversterkende oefeningen aan toegevoegd worden, die langzaam intensiever moeten worden.Zo wordt voorkomen dat de gescheurde spier verzwakt en verkort raakt. Bij het uitvoeren van de oefeningen is pijn (anders dan spierpijn) het belangrijkste signaal om gas terug te nemen. Je mag de pijngrens niet overschrijden. Als de oefeningen te zwaar of te pijnlijk zijn, wordt het herstel niet bevorderd maar juist vertraagd. Een volledige belasting is weer mogelijk wanneer de pijn en zwelling verdwenen zijn en de oefeningen klachtenvrij kunnen worden uitgevoerd. Voor optimale belasting van de spieren is het goed om de sportspecifieke oefeningen eerst onder begeleiding van een (sport)fysiotherapeut te trainen, voordat weer zelfstandig gesport/getraind wordt.

Na een spierscheuring blijft bijna altijd littekenweefsel aanwezig zodat een zwakkere plek in de kuitspier op de loer blijft liggen. Een optimale kracht en lenigheid van de spier is nodig om de kans op hernieuwde klachten in de toekomst te minimaliseren.  Alvorens weer geheel deel te nemen aan de wedstrijdsport moet de algemene lichamelijke conditie worden bekeken. Maar al te vaak is de aandacht te veel gericht op het geblesseerde lichaamsdeel en wordt de rest van het lichaam vergeten. Globaal kan de trainingsopbouw na een spierscheuring uit de volgende stappen bestaan: onbelast oefenen, wandelen of fietsen, rustig lopen, voorzichtig versnellingsloopjes en langere tempolopen, submaximaal sprinten, voluit sprinten op de training en uiteindelijk de wedstrijd. Zeker bij deze blessure geldt dus: voorkomen is beter dan genezen.

Een operatie zal in het uiterste geval noodzakelijk zijn. Bij een totale ruptuur moet het getroffen lichaamsdeel voldoende steun gegeven worden. Behandelen als een botbreuk. Deskundige hulp is noodzakelijk In het ziekenhuis zullen onderbroken delen moeten worden gehecht.

STRESS

Stress: “Letterlijk betekent stress: spanning. Het is een altijd aanwezige toestand bij de mens die van zeer groot belang is voor het verrichten van taken en die in sterke mate toeneemt als er een verandering of bedreiging optreedt waarop iemand zich in moet stellen.”

Stressstoornis: “Angststoornis waarvan de oorzaken en verschijnselen overeenkomen met die van de posttraumatische stress. Een stressstoornis is echter korter aanwezig, namelijk minder dan een maand. Bij een stressstoornis treedt er verdoving (minder sterke emoties/gevoelens worden ervaren), onthechting (men hecht minder waarde aan dingen), derealisatie (de realiteit wordt anders ervaren)  en depersonalisatie op.” 

Overspannen: “De patiënt heeft last van een verhoogde prikkelbaarheid, slaapstoornissen, concentratiestoornissen, interesse-  en initiatief verlies, een negatieve toekomstverklaring en verminderde geestelijke spankracht veroorzaakt door een langdurige wanverhouding tussen geestelijke en lichamelijke draagkracht van een individu enerzijds en de sociale draaglast, door de omgeving anderzijds.”

Posttraumatisch stress syndroom: “Angststoornis gedurende langer dan een maand als gevolg van blootstelling aan een ernstig traumatische ervaring. De klachten bestaan uit herbeleving van de ervaring in de vorm van niet te onderdrukken herinneringen, nachtmerries en illusies. Daarnaast heeft de patiënt last van een verhoogde prikkelbaarheid, slaapstoornissen, vergeten van delen van de ervaring die zorgt voor de stress, concentratiestoornissen, interesse- en initiatiefverlies, affectvervlakking (minder gevoel hebben voor andere mensen) en een negatieve toekomstverklaring. De klachten komen overeen met die van een Stressstoornis.

Wat is stress?
Stress is een van de meest voorkomende ziektebeelden in onze westerse cultuur. Tegelijkertijd is het ook een van de meest onduidelijke ziektebeelden. Stress staat vaak aangeschreven als oorzaak voor verschillende ziektebeelden. Dit is voornamelijk te danken aan het feit dat stress invloed heeft op de algehele gesteldheid van de mens. Dit zowel op geestelijk, emotioneel en lichamelijk niveau. Stress uit zich vaak, in ‘lichte’ vorm, als een verhoogde spanning ergens in het lichaam. Maar kan zich ook uiten in een zeer ernstige vorm zoals een posttraumatisch stress syndroom (angsten die een individu kan hebben na het meemaken van een zeer aangrijpende gebeurtenis). Stress omvat vele soorten en vormen. De meest bekende vorm van stress in onze samenleving is stress die gekoppeld is aan het ‘overwerkt raken’, overspannenheid en de burn-out. Deze vorm van stress begint vaak als een onschuldige vorm van spanning. 

Symptomen
Op het moment dat stress langere tijd aanhoudt wordt het steeds meer merkbaar voor de persoon. Men ziet bij deze categorie personen dat de spierspanning verhoogt en dat een persoon prikkelbaarder wordt voor zijn omgeving. Aspecten uit de omgeving die voorheen van weinig betekenis waren gaan een grotere rol spelen voor de desbetreffende persoon. Hij of zij ervaart dat hij te kampen krijgt met concentratiestoornissen, slapeloosheid, interesse- en initiatiefverlies, rusteloosheid en
een negatief toekomstperspectief. 

Deze factoren beginnen op een zeer laag niveau, maar kunnen in de loop der tijd tot een groot probleem voor deze persoon leiden. Op den duur kan het zelfs depressiviteit en/of een burn-out tot gevolg hebben. Daarom is het belangrijk er in een beginstadium van de aandoening bij te zijn. Echter is dit niet zo eenvoudig. Aangezien het ziektebeeld op een dusdanig langzame manier invloed op de persoon krijgt dat het pas in een later stadium opgemerkt wordt. Bij stress is het vaak ook dat de aandoening periode gebonden is. Het kan zijn dat wanneer een persoon stress heeft, hij dit gedurende een aantal maanden heeft omdat er factoren in zijn werk- of privé-omgeving zijn die hiertoe leiden. 

Deze factoren kunnen na een bepaalde tijd verdwijnen en zo ook een gedeelte of de gehele oorzaak voor de stress wegnemen. In een dergelijk geval zullen de symptomen ook afnemen. In dit voorbeeld heeft de stressfactor weinig tot geen kwaad ten gevolge. Echter als de stressfactor langere tijd aanhoudt dan kan stress leiden tot het optreden van ernstigere klachten. Op een dergelijk moment heeft de desbetreffende persoon al een zodanige vorm van stress dat deze niet binnen een korte tijd te behandelen is.

Oorzaken
Stress kan door vele verschillende aspecten veroorzaakt worden. Bijvoorbeeld een stressvolle baan of een aangrijpende gebeurtenis in de omgeving van de desbetreffende persoon. Zie het onderdeel “Wat is stress?” (bij de ziektebeelden onder het kopje Algemeen)

Behandeling
Aangezien stress in vele stadia voorkomt is er niet één behandeling voor het ziektebeeld. Veelal bestaat een behandeling uit de oorzaak van de stress weg te nemen of af te zwakken. Hierbij is vaak een grote rol weggelegd voor psychiaters en/of psychologen. Het is hun taak erachter te komen waar de werkelijke oorzaak ligt.
Dit gaat vaak in combinatie met andere vormen van therapie. Dit kunnen zijn:

  • Ontspanningstherapie.
  • Sport oefeningen.
  • Spierversterkende oefeningen.

Medicinale therapie
De medicinale therapie bestaat vaak uit slaaptabletten, ontspannende middelen en antidepressiva. Bij de behandeling zijn vaak maatschappelijk werkers betrokken om samen met de patiënt te kijken naar de inrichting van zijn dagelijks leven. Door het anders indelen van het dagelijks leven kan de patiënt soms veel beter en gestructureerde zijn dag indelen waardoor bepaalde stressfactoren afnemen. Aangezien er aan stress en voornamelijk bij posttraumatische stress, ernstige problemen ten grondslag kunnen liggen kan de behandeling een lange periode in beslag nemen.

Wat is stress?
Door Dr. J. Lamar Freed
Stress wordt vaak verkeerd begrepen. In dit korte artikel wordt het begrip stress bekeken en verscheidene manieren waarop het verkeerd begrepen wordt besproken. Stress werd het eerst bestudeerd door Dr. Hans Selye in het begin van deze eeuw en hij noemde het Algemeen aanpassingssyndroom. Hij nam waar dat mensen minder gezond waren en meer ongemak toonden als ze gedwongen werden om veranderingen te maken in hun levenswijze en omgeving. Zijn werk was een goede aanwijzing hoe we stress moeten zien, maar het bleef op de plank staan totdat Holmes en Rahe in 1967 met een aantal artikelen kwamen die duidelijk aantoonden wat het effect van stress is op de gezondheid van mensen. 

Holmes en Rahe ontwikkelden een schaal met de gebeurtenissen in het leven die 43 gevallen bevatten gewaardeerd door vrijwilligers naargelang de hoeveelheid aanpassingen die nodig is voor iedere gebeurtenis. De hoogst gewaardeerde gebeurtenis op de schaal was de dood van een partner. De onderzoekers zetten deze gebeurtenissen op een vragenlijst en scoorden elk naar de waardering die ze kregen van het eerste stel vrijwilligers. Toen gaven ze vragenlijst aan mensen die op een Eerste hulppost kwamen. Ze gaven het zowel aan de patiënten als aan hun begeleiders. Daarna vergeleken ze de scores. Het resultaat schudde de wereld der psychologen en geneeskundigen door elkaar: zieke mensen hadden veel meer van deze gebeurtenissen meegemaakt in het jaar voorafgaand aan hun ziekte dan de gezonde begeleiders.

Sedert dit onderzoek is het begrip stress in toenemende mate belangrijk en erkend geworden. Stress wordt nu begrepen als hetgeen gebeurt bij mensen die gedwongen zijn zich aan een nieuwe levenswijze aan te passen. Hoe groter de vereiste verandering is, des te groter is de stress. 

Sinds de originele studie is er een zondvloed aan studies over stress. De reikwijdte ervan is waargenomen bij hartkwalen, kanker, ongelukken en bijna elke andere kwaal die bestudeerd is — waaronder de gewone verkoudheid. Gezondheidspsychologie als apart vakgebied is hieruit ontstaan. Bijna iedere huisarts heeft patiënten verteld dat een goedaardig symptoom mogelijk veroorzaakt wordt door stress. 

Maar desondanks wordt stress nog steeds verkeerd begrepen. Niet zoals meestal gedacht wordt, staat stress gelijk aan angst. Terwijl angstige mensen geneigd zijn hun angst te zien toenemen met hun stress, zijn ze ook angstig in omstandigheden die niet nieuw zijn en waaraan ze zich niet hoeven aan te passen. Tegelijkertijd laten weinig angstige mensen de negatieve effecten op hun gezondheid zien van een leven vol stress ongeacht hun kalme verschijning. 

Nog een verrassing voor diegenen die voor het eerst naar dit onderwerp kijken, is dat stress niet altijd negatief is. Het wordt lang niet altijd door mensen die gestresst zijn als slecht ervaren. Terwijl lijsten met stressvolle gebeurtenissen door negatieve stress worden overheerst, bevatten ze ook gebeurtenissen die heel positief zijn. Trouwen, naar school gaan, een nieuwe baan krijgen, een huis kopen — al deze zaken vragen aanpassing en zijn daarom stressvol. Toch worden ze zelden als negatief gezien of als een ongewenste ervaringen. 

Stress is wat er gebeurd als we gedwongen worden ons aan nieuwe omstandigheden aan te passen. Denk aan een plant die verplaatst wordt van een koele plek met matig licht naar een warmere, lichtere plek. Zelfs in wat normaal een betere omgeving wordt geacht, tiert de plant gedurende een tijd niet echt totdat het zich aan de veranderde omstandigheden heeft aangepast. Gedurende deze periode van aanpassing is de plant veel vatbaarder voor kwalen veel gevoeliger voor shock vanuit de omgeving. Plantkwekers raden aan dat zo’n plant gedurende enkele dagen geen water moet krijgen en dat het langere tijd ongemoeid gelaten moet worden totdat het een nieuw evenwicht bereikt heeft. 

Net als planten, ondergaan mensen gebeurtenissen in hun leven die hen dwingen zich aan te passen. Omdat we veel gecompliceerder zijn dan planten, zijn er veel meer gebeurtenissen die ons overkomen. De oorspronkelijke schaal met gebeurtenissen van Holmes en Rahe is door andere onderzoekers uitgebreid met veel meer gebeurtenissen. De dood van een partner is vervangen door de dood van een kind. Lijsten zijn verdeeld in positieve en negatieve stress en ze zijn uitgebreid tot meer dan 120 punten. De stressvolle indicatie van het kopen van een auto, een promotie op het werk, kinderen die het huis verlaten en vele andere zaken zijn onderkend. 

Om stress te begrijpen, moet iemand zijn ervaringen bewust worden en zijn eigen kwetsbaarheid begrijpen. Het verlies van werk bijvoorbeeld levert zeer verscheidene soorten van stress op voor verschillende mensen. Voor iemand van 40 tot 50 jaar, die zich geheel met zijn of haar werk geïdentificeerd heeft, zal dit erg stressvol zijn. Maar van een jong iemand die net begonnen is en een hele lijst van werk heeft die hij of zij wel eens zou willen proberen, vergt zulk verlies weinig aanpassing. Het kan zelfs minder stressvol zijn voor iemand die een parttime baan verliest en die het meest verknocht was met de rol die hij of zij speelde in de directe familiekring, het opvoeden van de kinderen en het huishouden. 

Daarom is het erg belangrijk om stress te begrijpen en de gebeurtenissen in het leven waar iemand zich aan moet passen te bewaken. Vermijden van stress op een bepaald moment vermindert de totale belasting van aanpassen. Iemand kan besluiten om geen nieuwe baan te zoeken, of zijn verantwoordelijkheden op een lager niveau te houden, of vermijden bepaalde veranderingen te doen. Op deze wijze vermindert de stress. 

Toch is enige stress onvermijdelijk omdat ze aan het normale leven verbonden zijn.. Kinderen groeien op en verlaten het huis, bedrijven sluiten, partners worden ziek, ouders sterven. Het ideaal is om de totale stresslast aan te passen aan de draagkracht die iemand heeft. Maar zelfs als een hoge graad van stress onvermijdelijk is, kan iemand de kracht van de stress verminderen. Iemand kan een buffer tegen stress opwerpen door in de best mogelijke gezondheid te blijven met een verstandige hoeveelheid lichaamsbeweging en een goed dieet, door de basis verplichtingen op een verstandig niveau te houden zodat er ruimte is voor onverwachte veranderingen, door verantwoordelijkheden in evenwicht te houden met waardering, en door een groep van familieleden en vrienden te onderhouden die voor ondersteuning benaderd kunnen worden.

Vermijden en hanteren van stress kan iemand niet zomaar genezen van zijn of haar kwalen. Onderzoekers hebben immers ook gekeken naar het andere einde van deze schaal en de negatieve effecten opgemerkt van te weinig stress in iemands leven. Desalniettemin is een hoge graad van stress de norm in onze maatschappij en een hoge graad van stress is duidelijk verbonden aan een gelijktijdige gevoeligheid voor een slechte gezondheid. Daarom is het voor ieder belangrijk om stress te begrijpen en wat de uitwerking op hem of haar is. Het profijt, alhoewel niet noodzakelijk specifiek voor een bepaald symptoom of kwaal, is dat het helpt bij het verminderen van iemands algehele gevoeligheid voor de gehele schare van potentiële ellende en onbehagelijke syndromen. Door er op een andere wijze over te denken, door de stress te verminderen, verhogen we onze weerstand tegen allerhande kwalen. Hoe we er ook over denken, aandacht schenken aan stress is een goed idee.

TENNISELLEBOOG

Tenniselleboog (Epicondiylitis lateralis)
De tenniselleboog is een veel voorkomende blessure. De medische term is epicondylitis lateralis. Deze blessure komt niet alleen, zo als de naam doet vermoeden, bij tennissers voor. Slechts 5% van alle patiënten met een tenniselleboog tennist daadwerkelijk. Wel krijgt 50% van alle actieve tennissers één of meer periodes van klachten.

De tenniselleboog is een overbelastingssyndroom. Dit houdt in dat de pees van de strekspieren van de hand zijn overbelast. Deze strekspieren bevinden zich in de onderarm, en lopen over het polsgewricht en hechten aan op de buitenkant van de elleboog (laterale epicondyl). Op deze plek onstaan de klachten (afb. 1) De spieren die het meest betrokken zijn bij deze aandoening zijn de extensor carpi radialis brevis en de extensor carpi ulnaris (rood).

De tenniselleboog valt ook wel onder de naam CANS. CANS staat voor Complaints of the Arm, Neck and/or Shoulder. Volgens de daarbij opgestelde definitie zijn dit klachten van het bewegingsapparaat in arm, nek en/of schouder, die niet veroorzaakt worden door een acuut trauma of een systemische aandoening. Voorheen werden dit soort klachten ingedeeld onder de naam RSI. RSI was een overkoepelende naam voor een aantal specifieke pees-, zenuw- en spiergerelateerde aandoeningen van de nek en de arm. Belangrijk is om te onthouden is dat de term CANS een omschrijving van een klachtencomplex is en geen diagnose.

Symptomen
Bij een tenniselleboog is er pijn ter hoogte van de buitenzijde van de elleboog, soms uitstralend naar de onderarm en pols en zelden uitstraling naar buitenzijde bovenarm en schouder. De pijnklachten treden op, of verergeren wanneer de strekspieren van de pols en de hand worden aangespannen, bijvoorbeeld als we iets met de hand op willen pakken. 
U kunt het ook zoals de volgende illustratie proberen.

De strekspieren van de pols en de hand worden tegen weerstand aangespannen. Bij aanwezigheid van een tenniselleboog is dit pijnlijk. De oorsprong van de strekspieren van de pols en hand zit vast aan de buitenzijde van de elleboog.

Wanneer daarop gedrukt wordt, doet die plek ook pijn. Doordat de pijn in het begin nog wel eens wegtrekt blijven mensen de arm belasten waardoor dit tot pijnklachten kan leiden die ook ’s nachts aanhouden, ook als de arm niet wordt gebruikt. 
Een tenniselleboog in een gevorderd stadium kan leiden tot kracht- en coördinatieverlies. 
Er kan pijn zijn bij het rekken van de pols strekkers (elleboog gestrekt en de hand in de richting van de handpalm bewegen.

 

 

Diagnose
Wanneer de arts uw elleboog onderzoekt en er ontstaat drukpijn ter hoogte van de buitenzijde van de elleboog, dit door middel van (de meest gevoelige test voor het bevestigen van de diagnose tenniselleboog) het strekken van de middelvinger tegen weerstand in met een gestrekte elleboog. In geval van een tenniselleboog geeft de patiënt pijn aan ter hoogte van de buitenzijde van de elleboog. Het laten vervaardigen van röntgenfoto’s heeft niet zoveel zin omdat hierop geen afwijkingen worden waargenomen

Oorzaken
Er zijn verschillende oorzaken van het ontstaan van een tenniselleboog, het ontstaan heeft dus niet altijd met tennis te maken. Bij langdurige en intensieve (herhaalde) belasting van de strekspieren kan overbelasting ontstaan, hieronder enkele voorbeelden van mogelijke oorzaken: 
•  foutieve techniek bij het tennissen (backhand)
•  te zwaar of te licht racket
•  te dikke of te dunne grip
•  dragen van zware boodschappentassen
•  wasgoed uitwringen
•  kinderen optillen
•  ramen lappen
•  zwaar autostuur hanteren 

Epidemiologie
Een tenniselleboog is een zeer veel voorkomende aandoening. Van de hele bevolking krijgt jaarlijks naar schatting ongeveer 1-3% last van een tenniselleboog. Dit komt neer op ongeveer 160.000-480.000 mensen per jaar. Niet al deze mensen zoeken hulp voor hun klachten. Desondanks ziet de huisarts heel vaak patiënten met een tenniselleboog: van elke 1000 patiënten die de huisarts ziet, kan deze de diagnose bij 4-7 van hen stellen. De klacht komt even vaak voor bij mannen en vrouwen. De klacht ontstaat in het merendeel tussen het 40e en 50e levensjaar. Soms is er een duidelijk oorzaak te vinden, vaak ook niet.

Preventie
•  Voorkomen (doseren) van herhalende bewegingen
•  Rekoefeningen voor de onderarmspieren (geen pijn!!)
•  Gedoseerde (kracht)training

Preventie bij tennis
•  Tennisracket aanpassen aan persoonlijke eisen (gewicht, bespanning, grip)
•  Geen zware (oude en natte) tennisballen gebruiken
•  Uitvoeren van een goede warming-up
•  Gebruik van een goede tennistechniek
•  Ondersteunen van het tennisracket met de andere hand tussen de slagen door

Behandeling
De huisarts moet in eerste instantie de patiënt adviseren handelingen die de pijnklachten uitlokken achterwege laten. In de regel weet de patiënt zelf welke handelingen dit zijn. De afwijking wordt zelden veroorzaakt door tennissen. Wanneer er een tenniselleboog aanwezig is dan is tennissen met een backhand, waarbij de elleboog is gestrekt en de pols is gebogen, pijnlijk. Bij een tenniselleboog moet deze slag achterwege worden gelaten. Daarnaast kan hij rust voorschrijven en een tenniselleboogbandage.

Wanneer de niet-operatieve behandelingen hebben gefaald dan kan een operatie worden overwogen waarbij de aanhechting van de pezen ter hoogte van de buitenzijde van de elleboog worden losgemaakt. Het succespercentage van deze operatie ligt tussen de 60 en de 70%.

Behandeling van de fysiotherapeut
Het is belangrijk zelf overmatige of verkeerde belasting en daarmee pijn te voorkomen.
De fysiotherapeut richt zich hoofdzakelijk op twee punten:

  • Het verbeteren van de doorbloeding van de pees zodat er voldoende voedingsstoffen bij komen die nodig zijn voor het herstel. Dit kan gedaan worden door lokale frictie (drukmassage) toe te passen op de pijnlijke plek en fysiotechniek.
  • Het weer op oud niveau laten functioneren van de onderarmspieren. Het terugkrijgen van de kracht en de coördinatie. Door middel van kracht- en coördinatieoefeningen.

De fysiotherapeut kan de volgende behandeltechnieken toepassen:

    1. Stretching en spierfunctietraining (oefentherapie met oplopende zwaarte). In het plaatje hiernaast kunt u zien hoe u zelf een stretching kan geven aan de onderarm spieren.
    1. Geven van informatie
    1. Massage (fricties)


Voor meer uitgebreide informatie verwijzen wij u naar

www.tenniselleboog.nl

WHIPLASH

Whiplash
Whiplash is de verzamelnaam voor klachten die kunnen ontstaan nadat het hoofd een plotselinge heftige beweging heeft gemaakt. Dit kan een beweging naar voren, naar achteren en/of naar opzij zijn geweest. 
Een zogenaamde ‘klassieke whiplash’ ontstaat wanneer iemand van achteren wordt aangereden. Het hoofd van de inzittende van de aangereden auto, slaat dan eerst krachtig naar achteren. Op het moment dat de aangereden auto weer tot stilstand komt, slaat het hoofd juist krachtig naar voren. De nek heeft dan een beweging gemaakt van een ‘zweepslag’: de letterlijke vertaling van whiplash.

Bij een whiplash heeft het hoofd dus altijd een heftige beweging gemaakt ten opzichte van de rest van het lichaam. Om nauwkeuriger aan te geven welke beweging het hoofd heeft gemaakt, noemen sommige artsen de whiplash ook wel acceleratieletsel (hoofd voorover geslagen) of deceleratieletsel (hoofd achterover geslagen). Ook de term Cervicaal Acceleratie Letsel (CAL; versnellingsletsel in nek-ruggewervelgebied) wordt gebruikt. 

Deze bewegingen gaan met veel snelheid en kracht gepaard. Daardoor kunnen er onder meer door uitrekking, compressie en verschuiving (micro)letsels ontstaan van allerlei structuren zoals wervellichamen, wervelgewrichtjes, tussenwervelschijven, banden, spieren, zenuwbanen en hersenweefsel. Als op het moment van het ongeval het hoofd gedraaid was, is de kans op letsel groter.

Symptomen
De aandoening whiplash wordt onderverdeeld in verschillende stadia’s gerelateerd aan de ernst van de klachten. Ook de verstreken tijd kan worden ingedeeld in fases.

De klinische symptomen (WAD = ‘whiplash associated disorders’) zijn in te delen in vijf graden. 
0 – geen klachten, geen subjectieve en objectieve afwijkingen
1 – pijn, stijfheid en gevoeligheid in nek, maar geen objectieve afwijkingen
2 – nekklachten en andere klachten van het houdings- en bewegingsapparaat (bijvoorbeeld afgenomen mobiliteit, drukpuntgevoeligheid)
3 – nekklachten en neurologische uitvalsverschijnselen (bijvoorbeeld afgenomen of verdwenen peesreflexen, spierzwakte en sensorische stoornissen)
4 – nekklachten en fracturen of dislocaties * Bij elke graad van ernst kunnen symptomen aanwezig zijn zoals doofheid, duizeligheid, oorsuizen, hoofdpijn, geheugenverlies, slikstoornissen en pijn in het temporomandibulaire gewricht.

De verstreken tijd sinds het ongeval kan worden ingedeeld in zes fases:

  • tot vier dagen;
  • vier dagen tot drie weken;
  • drie tot zes weken;
  • zes weken tot drie maanden;
  • drie tot zes maanden
  • en langer dan zes maanden.

Verschijnselen van whiplash
De meest voorkomende whiplashklacht is een pijnlijke, vaak stijve nek. Veel whiplash-patiënten hebben daarnaast last van hoofdpijn, lage rugpijn en uitstralende pijn naar armen en gezicht.  Er zijn echter nog veel meer klachten die deel uit kunnen maken van een whiplash-trauma, zoals verlies van kracht in de armen, duizeligheid, evenwichtsstoornissen, misselijkheid, oorsuizen, slecht zien of vlekken voor de ogen en slaap- en concentratieproblemen. Niet alleen de aard, maar ook de ernst van de klachten verschilt sterk. De helft van de patiënten is binnen een maand hersteld, maar soms zijn de gevolgen zo ernstig dat het tot arbeidsongeschiktheid leidt.

Diagnose
Omdat het whiplashtrauma vaak in verband wordt gebracht met een kop-staartbotsing, wordt de diagnose vaak veel minder snel of niet gesteld bij patiënten met een ander ongeluk. Wat er op dat moment precies wordt beschadigd is nog steeds niet goed aangetoond. Wel zijn er verschillende theorieën over. De meest aannemelijke hiervan is dat er (net als bij een sportblessure) gewrichtsbanden overrekt worden en/ of spiervezels worden beschadigd. De meeste afwijkingen zijn moeilijk zichtbaar te maken met de huidige medische technieken als röntgenfotografie, CT-scan, EEG en MRI waardoor sommige geneigd zijn de klachten als psychisch te zien. De diagnose wordt gesteld aan de hand van de bekende klachten van de patiënt.

Oorzaken
De belangrijkste oorzaak van het whiplashtrauma is de kop-staartbotsing, waarbij het hoofd, dat meestal toch wel 5 kilo weegt, met grote snelheid heen en weer zwiept. Het whiplashtrauma geldt als een typische aandoening van de twintigste eeuw, omdat het stijgende aantal patiënten voornamelijk een gevolg is van het snelgroeiende gemotoriseerde verkeer. Als je de kop-staartbotsing nader bekijkt gebeurt er het volgende: Er staat een auto te wachten voor het stoplicht. En de bestuurder van de achter op komende auto let even niet op en knalt met grote snelheid achter op de wachtende auto.

Als je nu neemt dat de rijdende auto 50 km/u rijd, veroorzaakt dit bij de stilstaande auto een achterwaartse versnelling van het hoofd van 250 km/u. De spieren krijgen niet de kans om zich voor te bereiden op de klap en daardoor slingert het hoofd naar achteren en trekt aan de werfels. Daarna komt er een versnelling naar voren, waarna opnieuw de nekwervels verschuiven met de daaromheen liggende banden. Dit alles geeft het whiplashtrauma. Mogelijke andere oorzaken zijn bijvoorbeeld een val van de keukentrap, een contactsport waarbij het er nogal ruig aan toe gaat of een sport waarbij de kans op botsingen groot is, zoals bij American football.

Oorzaken die ervoor zorgen dat de klachten chronisch kunnen worden.
Aan whiplash gerelateerde factoren:

  • afgenomen mobiliteit van de nek (vlak na ongeval)
  • eerder hoofdtrauma
  • hogere leeftijd
  • de wijze van omgaan met klachten
  • psychosociale factoren: bijvoorbeeld passieve coping, angst, minder tevreden met werksituatie

Beloop
Bij 70% van de slachtoffers verdwijnen de klachten binnen 3-6 maanden. Bij 30% echter blijken zich chronische klachten te ontwikkelen met beperkingen in de dagelijkse activiteiten. Bij 10% bestaan er voor onbepaalde tijd ernstige pijnklachten.
Belangrijkste probleem is dat om onduidelijke redenen de klachten niet verdwijnen maar chronische worden, ondanks dat geen lichamelijke afwijkingen kan worden gevonden. In die fase van chronisch worden treden allerlei gedragsmatige factoren op waardoor het beloop nog extra ongunstig wordt beïnvloed, soms zelfs zodanig dat deze factoren de klachten ontstaan door het letsel zelf gaan overheersen.

Epidemiologie
Epidemiologische gegevens met betrekking tot het voorkomen van whiplash zijn meestal afgeleid van het aantal ingediende verzekeringsclaims. Mede daardoor lopen de jaarlijkse incidentiecijfers van whiplash per land en werelddeel zeer uiteen. Voor Nederland wordt het aantal nieuwe patiënten met een whiplash geschat op 94 tot 188 per 100.000 inwoners per jaar. Deze cijfers zijn veel hoger dan de internationale cijfers omdat ze zijn afgeleid
van ongevalsstatistieken. Er zijn geen Nederlandse gegevens bekend over de prevalentie van bepaalde symptomen na een whiplash.

Behandeling
Een whiplash wordt op verschillende manieren behandeld. Welke behandeling de arts voorschrijft, is afhankelijk van de ernst van het letsel, de klachten die u heeft en uw medische verleden (bijvoorbeeld eerder letsel in hoofd-halsgebied). Het voert hier te ver om alle vormen van behandeling te bespreken.

Veel mensen met whiplashletsel krijgen een halskraag en/of fysiotherapie voorgeschreven. De halskraag is bedoeld om de nek tijdelijk te ontlasten. Het effect van een nekkraag op termijn is niet duidelijk aangetoond. In sommige gevallen kan dit namelijk juist de klachten in stand houden. Over het nut en gebruik van de halskraag kan uw arts of fysiotherapeut u het beste adviseren. Het dragen van een halskraag mag in ieder geval niet langer dan zes weken duren. Dit omdat het min of meer onbeweeglijk houden van de halsgewrichten kan leiden tot een blijvende bewegingsbeperking.

Wanneer u kort na het ongeval bij de (huis)arts komt, zal deze u mogelijk doorverwijzen om röntgenfoto’s te laten maken. Dit gebeurt om ander letsel uit te sluiten. Ook kan deze u voor verdere behandeling verwijzen naar een specialist of fysiotherapeut.

Fysiotherapie
Fysiotherapie houdt zich vooral bezig met bewegingstherapie. Op deze manier kunt u de spieren van uw schouders, rug en nek sterker maken zodat u weer wat meer kunt. Dit komt doordat u na een whiplash-ongeval vaak de spieren juist niet gebruikt omdat het pijnlijk is. Hierdoor verslappen de spieren en krijgt u sneller klachten als u de spieren weer een keer moet gebruiken. Door de spieren aan te sterken onder goede begeleiding van de fysiotherapeut kan u dus meer doen zonder dat u klachten krijgt

Algemeen doel van fysiotherapie is de patiënt met gevolgen van whiplash te laten terugkeren naar een volledig (of gewenst) niveau van activiteiten en het voorkómen van chronische klachten. In de eerste drie weken na een whiplash observeert en ondersteunt de fysiotherapeut het natuurlijke beloop van de gevolgen van whiplash. Vanaf drie tot zes weken speelt de fysiotherapeut indien nodig in op de wijze waarop de patiënt omgaat met de klacht. De fysiotherapeut maakt daarbij gebruik van gedragsgeoriënteerde principes, waarin het bewegend functioneren centraal staat. Het te veel aandacht geven aan pijnklachten en het weinig stimuleren van activiteiten kunnen het herstel ongunstig beïnvloeden.

Voor meer uitgebreide informatie verwijzen wij u naar:
www.whiplash.nl